De Laatste Instructie


IRM


door
Krishnakant


Voorwoord
Voorbeschouwing van de vijfde editie
Veelgestelde vragen over de ISKCON Revival Movement (IRM)
Inleiding
Het Bewijs
De instructie zelf
Ondersteunende instructies
Vervolg-instructies
Bezwaren die direct in verband staan met de vervaardiging en omstandigheden van Srila Prabhupada’s laatste instructie
De “aanstellingsopname”
Andere gerelateerde bezwaren
Conclusie
Wat is een Ritvik?
Diksa
Moet de goeroe fysiek aanwezig zijn?
Volg de instructie, niet het lichaam
De boeken zijn genoeg
Srila Prabhupada is onze eeuwige goeroe
BIJLAGEN



Voorwoord

door
Dr. Kim Knott, Hoogleraar in Religieuze Studies, University of Leeds, GB

Bij het bestuderen van een onlangs gepubliceerd artikel over de mening van ingewijden en buitenstaanders ten aanzien van Srila Prabhupada, merkte ik dat ik recht wilde doen aan de verschillende visies van toegewijden over de geestelijke erfopvolging en de rol van de goeroes na het heengaan van Srila Prabhupada in 1977. Natuurlijk was ik me bewust van de regelmatige crisisperioden nadat er weer een goeroe was gevallen, en van het verdriet en de verslagenheid van hun geïnitieerde discipelen, godbroeders en godzusters.

Zoals velen hoopte ook ik dat de goeroehervormingen eind jaren tachtig ISKCON’s leiderschaps- en initiatieproblemen zouden oplossen. Toen ik bij het voorbereiden van dit artikel opnieuw over de kwestie nadacht, las ik enkele argumenten voor en tegen het huidige stelsel, evenals het werk van andere geleerden over goeroes en opvolging. Het was kennelijk nog steeds een actueel thema. In de meest recente studie over ‘The Parampara Institution’ in deel 5 van het ‘Journal of Vaisnava Studies’ behandelt Jan Brzezinski verschillende aspecten van dit onderwerp en benadrukt hij het belang van gekwalificeerd, charismatisch leiderschap in de ISKCON van de toekomst. Zijn visie is een van de velen, maar het geeft aan hoe cruciaal dit onderwerp is en dat het zowel binnen als buiten de Hare Krishna-beweging alle interesse verdient.

Eind 1996 werd mij gevraagd De Laatste Instructie te lezen, mijn mening te geven en de vragen die erin werden gesteld te bespreken. Al lezende leed het voor mij geen twijfel dat dit onderwerp van groot belang was voor de ISKCON; en ook bij veel toegewijden bleek het gevoelig te liggen. In mijn ogen riep het belangrijke theologische vragen op over geestelijke autoriteit en de overlevering ervan, de relatie van de discipel en Krishna’s vertegenwoordiger, de goeroe, en het juiste onderwerp van devotionele verering. Als buitenstaander kan ik het onderwerp niet goed beoordelen (noch de argumenten voor en tegen het acharya-stelsel correct afwegen).

Wat ik wel kan, is deze presentatie aanbevelen als een serieuze poging om te beargumenteren dat Srila Prabhupada een stelsel van ritvik-goeroes heeft opgericht, met de bedoeling dat zij discipelen zouden initiëren in zijn naam. Ik hoop dat het werk aandachtig gelezen en uitgebreid bediscussieerd wordt, niet omdat ik deze visie deel of afkeur, maar omdat de diepgaande problemen die hier naar voren worden gebracht, aandacht vereisen op alle niveaus. Elke toegewijde heeft een daadwerkelijk belang in deze zaak.

Het is ongetwijfeld onverstandig voor een buitenstaander om door het schrijven van een dergelijk voorwoord hierbij betrokken te raken, maar mijn beweegredenen blijven mijn interesse in de Hare Krishna-beweging en mijn goodwill jegens haar toegewijden.

Kim Knott, februari 1997


Voorbeschouwing van de vijfde editie

Het is inmiddels een decennium geleden dat in 1996 de eerste editie van De Laatste Instructie geprint werd. Oorspronkelijk schreef ik De Laatste Instructie om de discussie over Srila Prabhupada’s instructies betreffende initiatie binnen de ISKCON aan te wakkeren. Iedereen die de beweging kent, zal bevestigen dat het artikel flink wat discussie heeft losgemaakt. Het doel van deze verhandeling om dit onderwerp onder de aandacht te brengen, is dus bereikt.

De leiding van de ISKCON kan moeilijk nog beweren niet op de hoogte te zijn van de door Srila Prabhupada persoonlijk ondertekende juridische documenten, waarin hij duidelijk zijn intentie verklaart om de enige initiërende (diksa-) goeroe te blijven voor de spirituele beweging die hij oprichtte. Het zijn deze juridische documenten die de kern van De Laatste Instructie vormen, die nu verspreid is over de hele wereld en beschikbaar is op internet. Er zijn echter nog steeds landen waar De Laatste Instructie nog vertaald moet worden. (In februari 2006 waren de volgende vertalingen beschikbaar: Engels, Frans, Spaans, Duits, Russisch, Chinees, Hindi, Bengaals, Kannad; met Tsjechisch, Nederlands, Tamil en Italiaans onderweg). De ISKCON-leiders hebben de distributie ervan in alle ISKCON-centra echter verboden. Om deze redenen zijn er vele ISKCON-volgelingen die het document nog moeten lezen, ondanks alle controversie en berichtgeving in de media. Maar voor de leiding van de ISKCON en de goeroes is onwetendheid ten aanzien van Srila Prabhupada’s instructie over spirituele initiatie in ieder geval geen aannemelijk excuus meer. In de introductie van De Laatste Instructie hebben we gesteld dat:

(...) het ons hoogst onwaarschijnlijk lijkt dat iemand opzettelijk een directe opdracht van de oprichter-acarya niet gehoorzaamt of anderen ertoe aanzet deze niet te gehoorzamen.”

Gezien het ontwijken, verbloemen en met geweld verborgen houden van De Laatste Instructie en de regelrechte leugens erover, moet het bovenstaande punt wellicht herzien worden.

Er is nu een wereldwijde organisatie, genaamd ISKCON Revival Movement (IRM), met De Laatste Instructie als fundament, en speciaal opgericht om de conclusies ervan te verspreiden. Er is een website met meer dan 100 artikelen (www.iskconirm.com) van dezelfde auteur en er wordt elk kwartaal een kleurenmagazine uitgegeven, genaamd Back to Prabhupada (Terug naar Prabhupada), dat gratis wordt verspreid onder duizenden abonnees wereldwijd. Ook de media heeft wereldwijd aandacht besteed aan de activiteiten van de IRM, waaronder talloze artikelen en uitzendingen op de BBC. De IRM heeft ook presentaties gehouden op grote academische conferenties, waaronder de International Cultic Studies Association, CESNUR en de American Academy of Religion. Tevens zijn er artikelen van de auteur van De Laatste Instructie gepubliceerd door verschillende academische en educatieve uitgevers, waaronder Columbia University Press, Firma KLM, Continuum International Publishing en Facts on File. Via deze media is de IRM in wetenschappelijke kringen geaccepteerd als een hervormende kracht binnen de ISKCON. Sinds de oprichting van de IRM zijn de conclusies uit De Laatste Instructie overgenomen door een groeiend aantal ISKCON toegewijden en centra verspreidt over de wereld..



Veelgestelde vragen over de ISKCON Revival Movement (IRM)

1. Wat is de IRM?

De IRM is een organisatie die bestaat uit ISKCON-toegewijden uit de hele wereld, die de Gemeenschap weer terug op de rails willen krijgen in overeenstemming met de instructies van zijn oprichter, Srila Prabhupada.

2. Waarom bestaat de IRM?

De spirituele zuiverheid en het algemeen aanzien van de ISKCON zijn enorm gedaald sinds het fysieke heengaan van zijn oprichter op 14 november 1977. Srila Prabhupada heeft in 1966 de ISKCON eigenhandig opgericht als een groot geschenk aan de wereld en toen hij heenging was het een groeiende, dynamische beweging, een baken van licht voor de mensheid. Helaas valt de beweging momenteel uiteen, een feit dat door de toenmalige GBC-voorzitter Ravindra Svarupa Das werd toegegeven in een memo die mei 2000 is verstuurd:

Daarom blijft de vraag: Wat moeten we dus doen? Hoe moeten we omgaan met onze gepolariseerde en uiteengevallen gemeenschap?”

Deze achteruitgang is veroorzaakt doordat men op verschillende punten afwijkt van Srila Prabhupada’s instructies en normen, met als belangrijkste dwaling dat hij is verwijderd als diksa goeroe van ISKCON. De ISKCON Revival Movement streeft ernaar de ISKCON in zijn vroegere glorie, puurheid en filosofische zuiverheid te herstellen, door alle instructies en normen die Srila Prabhupada heeft gegeven opnieuw in te voeren, beginnend met zijn rol als enige autoriteit en diksa-goeroe van de ISKCON. Het standpunt van de IRM wordt uiteengezet in de verhandelingen De Laatste Instructie en No Change in ISKCON Paradigm. Beiden zijn ook beschikbaar op onze website: www.iskconirm.com.

3. Staat de IRM los van de ISKCON?

Het is een beweging binnen een beweging, samengesteld uit ISKCON-leden die ernaar streven de gemeenschap te hervormen en te doen herleven.

4. Heeft de IRM het doel om een nieuwe beweging te vormen?

Nee. De IRM wil de oorspronkelijke ISKCON herstellen, zoals nagelaten door Srila Prabhupada. Wanneer dit is bereikt, zal de IRM opgeheven worden.

5. Wat voor verschil zal het herstel van Srila Prabhupada als enige diksa-goeroe maken?

Ten eerste is het meest fundamentele uitgangspunt van het spirituele leven dat we alleen vooruitgang kunnen maken als we de instructies van de goeroe volgen. Als de goeroe ons om melk vraagt en we brengen hem water, hoe kan hij dan tevreden zijn? En als de goeroe niet tevreden is gesteld, hoe kunnen we dan ooit Heer Krishna bereiken?

Ruim drie decennia lang heeft de ISKCON niet gedaan wat Srila Prabhupada heeft opgedragen. Vanaf het moment dat Srila Prabhupada ons fysiek heeft verlaten, hebben we hem niet toegestaan om ook maar één persoon te initiëren via het ritvik-, ofwel vertegenwoordigende stelsel. Dit is het enige initiatie stelsel dat hij ooit heeft geautoriseerd binnen ISKCON. Wanneer de ISKCON-leden zijn instructie opnieuw beginnen te volgen, stellen zij automatisch Heer Krishna tevreden en daarna kan het spirituele succes niet uitblijven. Bovendien zal partijvorming uitgesloten zijn, doordat iedereen als directe discipel dezelfde relatie heeft met Srila Prabhupada. Voor het eerst in dertig jaar zal er weer een gezamenlijke teamgeest zijn, waarbij iedereen werkt voor hetzelfde doel – het dienen en verheerlijken van Srila Prabhupada en Sri Krishna. Veel ISKCON-'goeroes' zijn ten prooi gevallen aan uitgesproken zondige activiteiten; en bij het verlaten van de organisatie nemen zij vaak honderden tot duizenden dollars en vele volgelingen met zich mee. Dit aanhoudende verlies van bezit, geloofwaardigheid en leden zal verdwijnen als ons geloof alleen in Srila Prabhupada wordt gesteld, en niet in feilbare vervangers. Het geld dat nu overgeheveld wordt van discipel naar de ongeveer 80 'goeroes', in de vorm van daksina (gedoneerd geld), zal in plaats daarvan naar tempels gaan en deze sterk en gezond maken.

6. Waarom is de IRM er zo zeker van dat zijn standpunt correct is, en dat van de GBC niet?

De IRM ziet zijn standpunt als correct omdat het gebaseerd is op ondertekende, wettige documenten, gericht aan de gehele beweging. Aan de andere kant heeft de GBC minstens drie volstrekt tegenstrijdige standpunten gepresenteerd (waarvan er geen enkele gebaseerd is op wettige documenten) en technisch gezien heeft ze dus geen standpunt, laat staan een correcte. We wijzen er ook op dat deze verschillende standpunten niet alleen elkaar tegenspreken, maar ze spreken ook soms zichzelf tegen. Neem nou alleen de simpele vraag wanneer Srila Prabhupada zijn opvolgers als diksa-goeroe van de ISKCON zou hebben geautoriseerd. Daarop krijgen we het volgende antwoord in de drie onderstaande officiële GBC- publicaties:

a) On My Order Understood (GBC, 1995): Srila Prabhupada gaf de instructie om goeroe te worden op hetzelfde moment dat de toegewijden de instructie kregen om namens hem te handelen, en dit gebeurde op 7 juli 1977 (p. 28 in Gurus and Initiation in ISKCON, GBC 1995).

b) Disciple Of My Disciple (H.H.Umapati Swami, 1997): Elf diksa-goeroes waren er op 28 mei 1977 helemaal klaar voor, aangezien 'ritvik' ´uitvoerend acarya´ betekent, wat hetzelfde is als 'diksa-goeroe´.

c) Prabhupada’s Order (Badrinarayan das, 1998): Op 9 juli 1977 fungeerden de elf volledig als goeroe, maar ze hielden zich in Srila Prabhupada’s aanwezigheid simpelweg aan de etiquette.

Hierboven zien we dat de GBC drie verschillende data heeft gegeven waarop Srila Prabhupada zijn opvolging zou hebben bekrachtigd. a) verwijst naar een gesprek in de tuin, b) verwijst naar een vergadering tussen Srila Prabhupada en een aantal van zijn senior discipelen, terwijl c) verwijst naar de ondertekende instructie over initiatie waarnaar dit boekje is vernoemd. Dus elke verklaring van de GBC laat een ander standpunt zien. Om de zaken nog erger te maken:

Op hun jaarlijkse bijeenkomst in Mayapur in maart 2004, trok de GBC officieel het artikel On My Order Understood terug, officieus werd toegegeven dat het “leugens” bevatte en dat het de “waarheid verdraaide”. Het was dit artikel dat in eerste instantie de aanleiding vormde voor het schrijven van De Laatste Instructie (zie inleiding) en het feit dat het nu zo beschamend teruggetrokken is, rechtvaardigt het standpunt van de IRM des te meer.

Het is duidelijk dat de GBC verward is over het moment waarop de opvolging van diksa-goeroes geautoriseerd werd. De IRM meent dat dit onvermijdelijk is, aangezien Srila Prabhupada nooit vervangende diksa-goeroes heeft aangesteld, maar alleen ritviks; en het was dit ritvik-stelsel dat hij in het leven heeft geroepen, zonder opdracht om het ooit te beëindigen. Op grond hiervan stellen wij dat de GBC eerst een eenduidig standpunt moet innemen, en alleen daarna zullen wij de efficiency ervan kunnen beoordelen. Het droevige is dat, zelfs vandaag de dag, iedereen die de tegenstrijdige beweringen van de GBC ter discussie stelt, meedogenloos de gemeenschap wordt uitgejaagd.

Krishnakant
september 2008


Inleiding

Dit boekje is een nederige poging om Srila Prabhupada’s instructies te presenteren over hoe hij initiaties wilde voortzetten binnen de Internationale Gemeenschap voor Krishna Bewustzijn (ISKCON); de instructies die hij de Governing Body Commission (GBC) heeft nagelaten. Hoewel we verwijzen naar enkele verhandelingen en artikelen die gepubliceerd zijn door senior ISKCON-toegewijden, zijn onze belangrijkste referenties het GBC-handboek voor initiatie, genaamd Gurus And Initiation In ISKCON (GII), en de verhandeling On My Order Understood, die genoemd wordt onder sectie 1.1 van de ‘Wetten van de ISKCON’:

De GBC accepteert de verhandeling, genaamd ‘On My Order Understood’, met daarin de laatste siddhanta van Srila Prabhupada's wens om de geestelijke erfopvolging te laten doorgaan na het heengaan van Zijne Heiligheid. [zie deel 2: GBC Positie verhandelingen in dit deel.]” (GII, p.1)

In GII heeft de GBC duidelijk verklaard te willen afrekenen met onduidelijkheid en tegenstrijdigheid in de voorschriften en wetten voor goeroes, discipelen en de guru-tattva van de ISKCON in het algemeen, om op deze manier een definitieve siddhanta (filosofische conclusie) vast te stellen. We bidden oprecht dat dit inderdaad het doel van deze verhandeling is.

In het belang van een grotere samenhang en filosofische zuiverheid vinden wij dat er toch nog één of twee tegenstrijdigheden niet volledig behandeld worden in GII en waarbij nader onderzoek en discussie wellicht verheldering geven. Hoewel sommige zaken radicaal en pijnlijk kunnen lijken, vinden we dat deze tegenstrijdigheden toch gemeld moeten worden, zodat verwarring en afdwalingen minder snel zullen plaatsvinden in de toekomst. Het zou niet voor het eerst zijn dat een goeroestelsel binnen de ISKCON grondig wordt herzien. In het verleden zijn symbolen verwijderd, ceremonieën ingekort en patronen aangepast – allemaal zonder al te veel langdurige verstoringen.

Vanuit een totaal perspectief bekeken, is de ISKCON ongetwijfeld de belangrijkste gemeenschap op de planeet. Constante waakzaamheid is daarom nodig om te zorgen dat de ISKCON nog geen fractie van een haar afwijkt van de bestuurlijke en filosofische eigenschappen, zoals deze door onze stichter-acarya zijn uiteengezet.

Srila Prabhupada benadrukte constant dat we niet moeten veranderen, uitvinden of speculeren; we moeten simpelweg doorgaan met het uitbreiden van wat hij zo aandachtig en ijverig heeft neergezet. Zijn honderdste verjaardag (1996) lijkt het aangewezen moment voor een grondig onderzoek naar de wijze waarop we Srila Prabhupada’s missie voortzetten.

We zijn er heilig van overtuigd dat het huidige goeroestelsel binnen de ISKCON volledig in overeenstemming gebracht moet worden met Srila Prabhupada’s laatste ondertekende instructie over deze kwestie; zijn laatste instructie over initiatie van 9 juli, 1977 (zie bijlagen, p. …). Soms hebben mensen vraagtekens over het gegeven dat deze brief een groter belang wordt toegedicht dan aan andere brieven of leringen. Als verdediging herhalen we simpelweg een uitgangspunt dat de GBC zelf gebruikt in het GII handboek:

Logischerwijze weegt het belang van latere verklaringen zwaarder dan dat van eerdere.” (GII, p. 25)

Aangezien de brief van 9 juli inderdaad de laatste instructie over initiatie binnen de ISKCON is, gericht aan de gehele beweging, moet deze gezien worden als een categorie op zichzelf. De volledige acceptatie en uitvoering van deze instructie botst op geen enkele manier met de overige leringen van Srila Prabhupada, zoals zal worden aangetoond.

We hebben geen interesse in complottheorieën, noch hebben we de bedoeling om bloedige details van ongelukkige individuen in spirituele moeilijkheden op te halen. Wat is gebeurd, is gebeurd. We kunnen zeker leren van gemaakte fouten, maar het is beter de weg naar een mooie toekomst van hereniging en vergeving helpen banen, dan te lang stil blijven staan bij schandalen uit het verleden. Volgens de auteur streeft de overgrote meerderheid van de toegewijden er oprecht naar om Srila Prabhupada te plezieren, dus lijkt het ons hoogst onwaarschijnlijk dat iemand opzettelijk een directe instructie van onze oprichter-Acarya niet gehoorzaamt of anderen ertoe aanzet deze niet te gehoorzamen. Desondanks lijkt het alsof de leiding van de ISKCON de afgelopen negentien jaar steeds meer van wetenschappelijke en bestuurlijke details afwijkt. Met het identificeren van deze grijze gebieden hopen wij onnodige obstakels in onze toegewijde dienst aan Srila Prabhupada en Krishna met wortel en al te helpen uitroeien.

In dit boekje zullen we bewijs presenteren dat bestaat uit documenten die door Srila Prabhupada persoonlijk uitgegeven en ondertekend zijn, en uit transcripten van gesprekken, die allemaal door de GBC worden geaccepteerd als authentiek.

Daarna zullen we de inhoud en context van deze stukken aandachtig bekijken om te beoordelen of ze letterlijk genomen moeten worden, of dat er aangepaste instructies zijn die redelijkerwijs hun betekenis of toepassing veranderen. Ook zullen we alle relevante filosofische problemen die dit bewijs oproept bespreken, en antwoord geven op de meest voorkomende bezwaren op de letterlijke instructies van de 9 juli brief, waarin de regels voor initiatie zijn vastgelegd. Tot slot bespreken we hoe het ‘officiële acarya-stelsel’, zoals beschreven in de instructie van 9 juli, ingevoerd kan worden zonder veel verstoring.

Al onze argumenten zijn uitsluitend gebaseerd op de filosofie en instructies zoals Srila Prabhupada deze in zijn boeken, brieven, lezingen en gesprekken heeft gegeven. We smeken nederig om de genade van alle Vaisnava's, zodat we tegen niemand overtredingen begaan en het levenswerk van Zijne Heiligheid A.C. Bhaktivedanta Swami Srila Prabhupada op geen enkele wijze verstoren.

Het Bewijs

Iedereen die Srila Prabhupada kende, merkte doorgaans zijn nauwkeurige karakter op. Eén van zijn meest kenmerkende eigenschappen was dat hij grondige aandacht had voor ieder detail van toegewijde dienst; en voor degenen die hem persoonlijk dienden, was dit het hoogste bewijs van zijn intense liefde en toewijding aan Heer Sri Krishna. Hij wijdde zijn hele leven aan het uitvoeren van de opdracht van zijn geestelijk leraar Srila Bhaktisiddhanta, en bij deze taak was hij onvoorstelbaar zorgvuldig. Hij liet niets aan het toeval over en was altijd bezig zijn leerlingen te corrigeren, leiding te geven en te berispen, in zijn streven de ISKCON op te richten. Zijn missie was zijn ziel en zaligheid.

Het zou volstrekt tegen Srila Prabhupada’s aard in zijn gegaan om zijn dierbare gemeenschap vage, dubbelzinnige of discutabele verklaringen na te laten, en dat geldt zeker voor zo’n belangrijke kwestie als toekomstige initiaties.

Bovendien had hij de gebeurtenissen rond de missie van zijn eigen geestelijk leraar meegemaakt, die, zoals hij meermaals had aangegeven, voornamelijk was mislukt doordat er een ongeautoriseerd goeroestelsel werd gevolgd. Met dit in gedachten, beginnen we met feiten die niemand tegenspreekt:

Op 9 juli 1977 introduceerde Srila Prabhupada, vier maanden voor zijn heengaan, een initiatiestelsel via ‘ritviks’, oftewel ‘vertegenwoordigers van de acarya’. Srila Prabhupada gaf de instructie dat dit ‘vertegenwoordigers van de acarya’ stelsel per direct zou ingaan en blijvend diende te worden gevolgd, oftewel “voortaan”(zie bijlagen, pagina …). Deze bestuurlijke richtlijn, die verstuurd werd aan alle Governing Body Commissioners (GBC’s) en tempelpresidenten van de Internationale Gemeenschap voor Krishna-Bewustzijn, hield in dat nieuwe discipelen vanaf dat moment hun spirituele naam, bidsnoer en gayatri-mantra zouden ontvangen van één van de elf genoemde ritviks. De ritviks moesten handelen namens Srila Prabhupada; alle nieuw geïnitieerden zouden discipelen van Srila Prabhupada worden. Srila Prabhupada gaf de ritviks volledige vrijheid ten aanzien van wie initiatie mocht ontvangen en maakte duidelijk dat hij daarover niet meer geconsulteerd hoefde te worden (voor details over de taken van een ritvik zie a.u.b. de paragraaf “Wat is een ritvik?” op pag. …).

Onmiddellijk na het heengaan van Srila Prabhupada, op 14 november 1977, stelde de GBC dit ritvik-stelsel buiten werking. In 1978, ten tijde van Gaura Purnima, namen de elf ritviks de rol aan van zonaal acarya/diksa-goeroe en initieerden ze discipelen uit eigen naam. Hun mandaat om dit te doen was een zogenaamde instructie van Srila Prabhupada dat alleen zij hem als initiërend acarya mochten opvolgen. Enige jaren later werd dit zonale acarya-stelsel vanuit eigen gelederen betwist en vervangen, niet door het ritvik-stelsel in ere te herstellen, maar door het aanstellen van tientallen nieuwe goeroes, alsmede door de introductie van een complex stelsel van onderlinge controle om dwalingen tegen te gaan; in tegenstelling tot wat ons eerder was verteld, zou de opdracht om goeroe te worden niet uitsluitend bedoeld zijn voor de elf, maar voor iedereen die zich strikt aan de regels hield en een tweederde meerderheid van de stemmen van de GBC ontving.

Het bovenstaande relaas is geen politiek standpunt, maar een historisch feit dat door iedereen wordt geaccepteerd, inclusief de GBC.

Zoals hierboven vermeld, werd de brief van 9 juli verstuurd aan alle GBC’s en tempelpresidenten, en het blijft tot op heden Srila Prabhupada’s enige ondertekende instructie over toekomstige initiaties, gericht aan de hele gemeenschap. ZH Jayadvaita Swami schreef onlangs het volgende commentaar op de instructie van 9 juli:

“De autoriteit ervan is boven alle twijfel verheven[...] Deze brief schrijft duidelijk een ritvik-goeroestelsel voor.” (Jayadvaita Swami, Where the Ritvik People are Wrong, 1996)

De huidige onenigheid is ontstaan doordat de duidelijke en gezaghebbende instructie op twee punten is aangepast:

Modificatie a): Het aanstellen van vertegenwoordigers of ritviks was slechts een tijdelijke maatregel die direct na het heengaan van Srila Prabhupada beëindigd diende te worden.

Modificatie b): Na het volbrengen van hun vertegenwoordigende taak zouden de ritviks automatisch diksa-goeroes worden die toegewijden konden initiëren; echter zouden zij geen discipelen van Srila Prabhupada worden, maar discipelen van henzelf.

De hervomingen van het zonale acarya-stelsel, die rond 1987 plaatsvonden, lieten deze twee modificaties ongemoeid, terwijl het fundament van dit stelsel juist is gebouwd op die modificaties. We hebben a) en b) hierboven met ‘modificaties’ aangeduid, aangezien deze stellingen noch in de brief van 9 juli zelf te vinden zijn, noch in enig ander beleidsdocument van Srila Prabhupada.

Het GBC-document GII laat bovengenoemde modificaties duidelijk ongemoeid:

Toen Srila Prabhupada werd gevraagd wie er na zijn heengaan zou initiëren, verklaarde hij dat hij een aantal van zijn leerlingen zou “voordragen” en aan hen de “opdracht” zou geven om tijdens zijn leven namens hem te initiëren en om daarna “reguliere” goeroes te worden. Hun discipelen zouden dan “kleindiscipelen” van Srila Prabhupada worden.” (GII, p.14)

Door de jaren heen zijn steeds meer toegewijden gaan twijfelen aan de legitimiteit van deze uitgangspunten. Volgens velen zijn ze nooit goed onderbouwd en daardoor is er, zowel binnen als buiten de gemeenschap, een knagend gevoel van twijfel en wantrouwen gerezen. Tegenwoordig worden we via boeken, artikelen, nieuwsbrieven en websites vrijwel dagelijks voorzien van updates over de ISKCON en haar vermeende ontspoorde goeroestelsel. Iedereen die de beweging van Srila Prabhupada een warm hart toedraagt, zal een antwoord op deze onenigheid verwelkomen.

Over één punt is iedereen het eens; Srila Prabhupada is de hoogste autoriteit voor alle leden van ISKCON. Wat de bedoeling van zijn instructie dan ook was, het is onze taak om deze uit te voeren. Een ander punt van overeenstemming is dat de 9 juli instructie het enige ondertekende beleidsdocument over toekomstige initiaties is dat naar alle leiders van de gemeenschap is verstuurd.

Het is opmerkelijk dat GII het bestaan van de brief van 9 juli niet eens vermeld, hoewel alleen in deze brief de oorspronkelijke elf ‘acarya’s’ met naam genoemd worden. Het is bedenkelijk dat dit is weggelaten, vooral omdat GII de ‘laatste siddhanta’ zou moeten geven voor het hele probleem.

Laten we nu de brief van 9 juli nauwkeurig bekijken om te zien of er werkelijk iets te vinden is dat de bovenstaande modificaties a) en b) ondersteunt:

 

De instructie zelf

Zoals eerder vermeld staat er in de instructie van 9 juli dat het ritvik-stelsel “voortaan” dient te worden gevolgd. Het specifieke woord ‘voortaan’ heeft maar één betekenis, namelijk ‘van nu af aan’. Dit komt overeen met Srila Prabhupada’s eerdere gebruik en de betekenis van het woord. In tegenstelling tot andere woorden, kan er over dit woord geen twijfel bestaan, aangezien er in het woordenboek maar één betekenis wordt gegeven. In de andere 86 gevallen waarin Srila Prabhupada het woord ‘voortaan’ gebruikte, opperde niemand de mogelijkheid dat het woord iets anders kon betekenen dan ‘van nu af aan’. ‘Van nu af aan’ betekent niet ‘van nu af aan totdat ik weg ben’. Het betekent gewoon ‘van nu af aan’. In de brief staat er niet dat het stelsel na het heengaan van Srila Prabhupada ongeldig is, of dat het stelsel alleen dient te worden gevolgd gedurende zijn aanwezigheid. Bovendien is het argument dat het hele ritvik-stelsel slechts op één woord berust – ‘voortaan’- onverdedigbaar, omdat de inhoud van de brief niet verandert wanneer we het woord weglaten. Er blijft sprake van een stelsel dat Srila Prabhupada vier maanden voor zijn heengaan heeft geïntroduceerd, zonder nadere instructie om het af te schaffen. Zonder een dergelijk tegenbericht moet deze brief worden gezien als Srila Prabhupada’s laatste instructie over initiatie, een instructie die dus gevolgd dient te worden.

Ondersteunende instructies

In de periode na de brief van 9 juli hebben Srila Prabhupada en zijn secretaris andere uitspraken gedaan, die er duidelijk op wijzen dat het ritvik-stelsel was bedoeld om continu te worden gevolgd:

...het proces voor initiatie dat in de toekomst gevolgd moet worden.” (11 juli, 1977)

...Ga door als ritvik en handel onder mijn hoede.” (19 juli, 1977)

“...Ga door als ritvik en handel namens mij.” (31 juli, 1977)

(Zie bijlagen a.u.b.).

In deze documenten vinden we woorden zoals “ga door” en “toekomst” die samen met het woord “voortaan” duiden op het blijven voortbestaan van het ritvik-stelsel. Er is geen uitspraak van Srila Prabhupada die er ook maar enigszins op wijst dat dit stelsel na zijn heengaan zou moeten worden afgeschaft.

Vervolg-instructies

Toen het stelsel eenmaal in gebruik was, heeft Srila Prabhupada nooit een nieuwe instructie gegeven om het te beëindigen, noch heeft hij gezegd dat het na zijn heengaan afgeschaft diende te worden. Misschien wist hij dat dit toch zou kunnen gebeuren en schreef hij daarom in het begin van zijn testament dat het huidige “bestuurlijk stelsel” van de ISKCON moest blijven zoals het was en dat het niet veranderd mocht worden- een instructie die intact bleef in de wilsverklaring dat slechts negen dagen voor zijn heengaan aan zijn testament werd toegevoegd. Dit was zeker de perfecte kans om het ritvik-stelsel op te heffen, mits dit zijn bedoeling zou zijn geweest. De inzet van ritviks behoorde tot het ‘bestuurlijk stelsel’, en dit kan als volgt kan worden geïllustreerd:

In 1975 werd in één van de eerste GBC- bepalingen verklaard dat de GBC de volle verantwoordelijkheid zou krijgen over bestuurlijke zaken. Hieronder volgen enkele bestuurlijke onderwerpen waarmee de GBC dat jaar te maken kreeg:

“Om de eerste initiatie te ontvangen moet men ten minste zes maanden fulltime lid zijn. Voor de tweede initiatie moet er ten minste een jaar verstreken zijn na de eerste initiatie.”
(GBC-bepaling nr. 9, 25 maart 1975)

Methode voor het initiëren van Sannyasis.”
(GBC-bepaling nr. 2, 27 maart 1975)

Deze bepalingen waren door Srila Prabhupada persoonlijk goedgekeurd. Ze bewijzen zonder twijfel dat de wijze waarop initiatie werd gegeven, behoorde tot de bestuurlijke zaken. Als Srila Prabhupada de gehele methodiek van het geven van initiatie beschouwt als een bestuurlijke aangelegenheid, dan moet een element daarvan, namelijk de inzet van ritviks die spirituele namen geven, ook onder die noemer vallen.

Dus het veranderen van het ritvik-initiatiestelsel was een directe schending van Srila Prabhupada’s testament.

Een andere instructie in het testament van Srila Prabhupada, die duidelijk maakt dat het ritvik-stelsel moet worden voortgezet, is dat het bestuur van zijn onroerende bezittingen in India alleen gekozen kon worden uit zijn ‘geïnitieerde discipelen’:

“... opvolgende bestuurder(s) moet(en) worden aangesteld door de overige bestuurders, mits de nieuwe bestuurder mijn geïnitieerde discipel is...” (Srila Prabhupada’s wilsverklaring, 4 juni 1977)

Dit is alleen mogelijk als het ritvik- initiatiestelsel ook na het heengaan van Srila Prabhupada actief blijft, anders zou de bron van potentiële bestuurders uiteindelijk opraken.

Bovendien bevestigde Srila Prabhupada in alle gesprekken over initiatie, die na 9 juli plaatsvonden, telkens weer het ritvik- initiatiestelsel. Hij gaf nooit enig signaal dat het stelsel moest worden afgeschaft na zijn heengaan, of dat er goeroes klaar waren om de rol van diksa-goeroe over te nemen. Er schijnt dus geen enkel direct bewijs te bestaan dat de eerder beschreven modificaties a) en b) onderbouwt. Zoals al is aangegeven vormen de modificaties – de afschaffing van het ritvik-stelsel na Srila Prabhupada’s heengaan en vervolgens ritviks die diksa-goeroes moesten worden - de basis van het huidige goeroestelsel van ISKCON. Als deze ongegrond blijken, is het zeker noodzakelijk dat de GBC dit radicaal overdenkt.

Het bovenstaande vormt de inleiding. De instructie zelf, de ondersteunende instructies en de vervolginstructies bevestigen allen de voortzetting van het ritvik-stelsel. Alle betrokkenen hebben toegegeven dat Srila Prabhupada geen instructie heeft gegeven om het ritvik-stelsel na zijn fysieke heengaan te beëindigen. Verder wordt het feit dat Srila Prabhupada op 9 juli het ritvik-stelsel heeft geïntroduceerd, door geen van de betrokkenen betwijfeld. We hebben dus een situatie waarin de acarya:

1) een duidelijke instructie heeft gegeven om het ritvik-stelsel te volgen;

2) geen instructie heeft gegeven het ritvik-stelsel te beëindigen na zijn fysieke heengaan.

Als een discipel deze instructie niet opvolgt, is het rechtvaardig om een gegronde reden hiervoor te vragen. Het enige dat Srila Prabhupada ons werkelijk heeft opgedragen, is om het ritvik-stelsel te volgen. Hij heeft nooit gezegd dat dit stelsel niet gevolgd hoeft te worden, of dat het alleen gevolgd hoeft te volgen in zijn fysieke aanwezigheid. De bewijslast berust bij diegenen die het stelsel, dat onze acarya voor onbepaalde tijd heeft ingevoerd, willen afschaffen. Dit spreekt voor zich; men kan niet zomaar in een opwelling de opdracht van de goeroe negeren:

“...het proces is dat je de instructies van de geestelijk leraar niet verandert.” (C.c. Adi 7.76-81, Lezing, 2/2/67, San Francisco)

Als een discipel de directe instructie van de goeroe constant volgt, hoeft hij zich niet te rechtvaardigen, vooral niet als hem is verteld deze constant op te volgen. Dat is een basisprincipe – dit is wat het woord ‘discipel’ betekent:

“Wanneer men een discipel wordt, mag hij de instructie van de geestelijk leraar niet veronachtzamen.”
(Srila Prabhupada BG-lezing, 11/2/75, Mexico)

Aangezien er geen direct bewijs aanwezig is dat het ritvik-stelsel zou moeten worden afgeschaft na het heengaan van Srila Prabhupada, kan de verwerping van dit stelsel alleen nog gebaseerd zijn op indirect bewijs.

Indirect bewijs zou kunnen voortkomen uit verklaringen rondom de instructie. Indien dezer verzachtende omstandigheden bestaan, kunnen zij als reden worden aangevoerd voor de specifieke aanpassing van de gegeven instructie. We zullen nu de verklaringen rond de instructie van 9 juli onderzoeken, om te zien of er misschien echt sprake is geweest van zulke verzachtende omstandigheden en of dit de modificaties a) en b) rechtvaardigt.



Bezwaren die direct in verband staan met de vervaardiging en omstandigheden van Srila Prabhupada’s laatste instructie

1. "De brief van 9 juli impliceert duidelijk dat het ritvik-stelsel alleen was opgezet voor de periode dat Srila Prabhupada fysiek aanwezig was."

 

Niets in de brief wijst erop dat de instructie alleen was bedoeld voor de periode dat Srila Prabhupada fysiek aanwezig was. Sterker nog, de informatie in de brief rechtvaardigt alleen de voortzetting van het ritvik-stelsel na het heengaan van Srila Prabhupada. Het is veelbetekenend dat Srila Prabhupada in zijn brief van 9 juli, drie keer vermeldt dat de nieuw geïnitieerden zijn discipelen moesten worden. De GBC hamert erop dat Srila Prabhupada het bewijs voor hun huidige goeroestelsel al had gegeven, door te verklaren dat het een onschendbare wet is dat niemand in zijn aanwezigheid initieert. Dat Srila Prabhupada er zo nadrukkelijk verklaarde dat toekomstige leerlingen aan hem toebehoorden, geeft aan dat de instructie bedoeld was voor een periode waarin dit problemen zou kunnen geven; namelijk na Srila Prabhupada's heengaan.

Srila Prabhupada gebruikte al enkele jaren vertegenwoordigers om op kralen te chanten, vuur-yajna's uit te voeren, de gayatri mantra te geven, enz. Niemand vroeg zich ooit af wiens discipelen het zouden worden. Gelijk aan het begin van de brief van 9 juli verklaarde Srila Prabhupada met nadruk dat de aangestelde personen zijn “vertegenwoordigers” waren. Het enige nieuwe in deze brief was dat de vertegenwoordigers een officiële status werd toegekend; iets wat nauwelijks verward kan worden met een directe opdracht om volledig diksa-goeroe te worden. De nadrukkelijke verklaring van Srila Prabhupada dat het zijn discipelen zouden worden, was geheel overbodig geweest als het stelsel alleen zou gelden tijdens zijn aanwezigheid, temeer daar hij er dan nog persoonlijk voor kon zorgen dat niemand valselijk het geestelijk vaderschap van de discipelen zou opeisen. Zoals hierboven vermeld, wordt dit punt drie keer benadrukt in een brief die voor de rest vrij kort en concreet is.

Wanneer iets drie keer wordt benadrukt, is het een uitgemaakte zaak.”
(Srila Prabhupada BG-lezing, 27/11/68, Los Angeles)

In de brief van 9 juli staat dat de namen van de nieuw geïnitieerde discipelen naar Srila Prabhupada gestuurd moesten worden. Kon men hieruit opmaken dat het stelsel alleen zou gelden tijdens de fysieke aanwezigheid van Srila Prabhupada? Sommige toegewijden verklaarden dat dit het einde van het ritvik- stelsel moest betekenen, aangezien de namen niet langer naar Srila Prabhupada gestuurd konden worden.

Het is ten eerste belangrijk om op te merken waarom het noodzakelijk was dat de namen naar Srila Prabhupada gestuurd werden; zodat ze konden worden toegevoegd aan zijn “geïnitieerde discipelen” boek .

Uit het gesprek van 7 juli (zie bijlagen) wordt duidelijk dat Srila Prabhupada zich niet bezighield met het toevoegen van nieuwe namen in dit boek; dit deed zijn secretaris. Verder bewijst de brief aan Hamsadutta, die Tamala Krishna Goswami de volgende dag schreef, dat de namen gestuurd dienden te worden om deze te noteren in het boek, en niet specifiek voor Srila Prabhupada zelf. Tamala Krishna Goswami gaf in die brief een uitleg van zijn nieuwe ritvik-taken:

“… je moet de namen sturen, zodat ze opgenomen kunnen worden in het ‘Geïnitieerde discipelen’ boek van Srila Prabhupada.”
(Brief aan Hamsadutta van Tamala Krishna Goswami, 10/7/77)

Er staat niet dat de namen naar Srila Prabhupada zelf moeten worden gestuurd. Deze procedure kon makkelijk doorgaan na het heengaan van Srila Prabhupada. In de laatste instructie staat nergens dat initiaties alleen doorgaan als Srila Prabhupada fysiek bij het ‘Geïnitieerde discipelen’ boek aanwezig is.

Tevens is het sturen van de namen van nieuw geïnitieerde discipelen een activiteit dit plaatsvindt na de initiatie. De namen konden alleen worden gestuurd nadat de discipelen al waren geïnitieerd. Een instructie die geldt na de initiatie, kan daarom niet worden gebruikt om de procedures voor de initiaties te hervormen of te onderbreken (de taak van de ritvik begint al ruim voor de werkelijke initiatieceremonie). Of deze namen nu wel of niet naar Srila Prabhupada gestuurd worden staat los van de initiatiemethode, aangezien de initiatie al heeft plaatsgevonden voordat de nieuwe namen verstuurd werden.

Indien het een essentieel onderdeel van de ceremonie was dat de namen naar Srila Prabhupada werden gestuurd, dan zou het stelsel al voor het heengaan van Srila Prabhupada ongeldig zijn, of constant het risico lopen ongeldig te worden. Het was algemeen bekend dat Srila Prabhupada zijn lichaam elk moment kon verlaten. Het gevaar was dus aanwezig dat er niemand was om de namen naartoe te sturen (vanaf de eerste dag dat de instructie werd gegeven). Stel bijvoorbeeld dat Srila Prabhupada de planeet zou verlaten vlak nadat een discipel geïnitieerd werd via het ritvik-stelsel; dan zou deze discipel volgens bovenstaande hypothese eigenlijk niet geïnitieerd zijn, simpelweg vanwege de tijd die de postdienst vraagt. We vinden in de boeken van Srila Prabhupada geen vermelding dat het transcendentale proces van diksa, dat vele levens kan duren om te voltooien, belemmerd kan worden door de invloed van de postdienst. Zelfs tot op heden is er niets wat ervoor zorgt dat de namen niet in het boek genoteerd kunnen worden. Op een passend tijdstip zou dit boek dan aan Srila Prabhupada kunnen worden geofferd.

2. “In de brief staat niet specifiek ‘dit stelsel moet worden voortgezet na het heengaan van Srila Prabhupada’; daarom was het een juiste beslissing om het ritvik-stelsel te beëindigen na het heengaan van Srila Prabhupada.”

 

De volgende punten kunnen in overweging worden genomen:

1. In de brief van 9 juli staat ook niet: ‘Het ritvik-stelsel moet beëindigd worden na het heengaan van Srila Prabhupada.' Toch werd het meteen beëindigd na Srila Prabhupada’s heengaan.

2. In de brief staat ook niet: ‘Het ritvik-stelsel moet functioneren zolang Srila Prabhupada nog onder ons is.’ Toch functioneerde het tijdens zijn aanwezigheid.

3. In de brief staat ook niet: ‘Het ritvik-stelsel is alleen actief totdat Srila Prabhupada heengaat.’ Toch heeft men het ongeldig verklaard na zijn heengaan.

4. In de brief staat ook niet: ‘Het ritvik-stelsel moet worden beëindigd’. Toch werd het beëindigd.

Samengevat houdt de GBC vast aan de volgende beweringen:

• Het ritvik-stelsel moet worden beëindigd.

• Het ritvik-stelsel moet worden beëindigd na het heengaan van Srila Prabhupada.

Geen enkele van de bovenstaande beweringen komt voor in de brief van 9 juli, noch in enig ander ondertekende instructie; desondanks vormen zij de basis van zowel het zonale acarya-stelsel als het huidige Multiple Acarya Successor System (het opvolgingsstelsel van meerdere acarya's), of M.A.S.S., zoals we het voortaan zullen noemen. (In deze context gebruiken we het woord acarya in de sterkste betekenis van het woord; een initiërend geestelijk leraar, ofwel diksa-goeroe).

Het druist tegen alle logica in om te beweren dat het ritvik-stelsel moest worden beëindigd na Srila Prabhupada’s heengaan, alleen omdat de brief niet aangeeft hoelang het stelsel actief moet zijn. In de brief staat ook niet specifiek dat het ritvik-stelsel gevolgd moet worden op 9 juli. Dus volgens deze logica kan het net zo goed helemaal niet gevolgd worden. Zelfs wanneer geaccepteerd wordt dat “voortaan” minstens duurt tot het einde van de eerste dag van de instructie, staat er niet dat het gevolgd dient te worden op 10 juli. Dus misschien had het toen al afgeschaft moeten worden.

Het is tegenstrijdig om enerzijds te eisen dat het ritvik-stelsel alleen geldig kan zijn voor de aangegeven periode, maar dat men het stelsel wel 126 dagen (vier maanden) heeft geaccepteerd, terwijl er ook nergens in de brief wordt gesproken over 126 dagen. Desondanks lijkt iedereen er vrede mee te hebben dat het stelsel gedurende deze periode moest functioneren. Tenzij we het woord ‘voortaan’ letterlijk opvatten als ‘voor onbepaalde tijd’, hadden we het stelsel op elk moment na 9 juli kunnen beëindigen, dus waarom is er dan gekozen om het stelsel te beëindigen vanaf Srila Prabhupada’s heengaan?

In de 86 keren dat Srila Prabhupada het woord gebruikte, of in de gehele geschiedenis van de Engelse taal, betekende het woord ‘voortaan’ nooit:

Elk moment totdat de opdrachtgever heengaat.”

Toch denkt men momenteel dat het woord “voortaan”, in de brief van 9 juli, deze betekenis heeft. De brief zegt simpelweg dat het ritvik- stelsel voortaangevolgd dient te worden. Dus waarom werd het stopgezet?

3. “Bepaalde instructies kunnen logischerwijs niet voortgezet worden na het heengaan van Srila Prabhupada en hieruit is af te leiden dat ze alleen van kracht dienden te zijn tijdens zijn aanwezigheid; iemand zou bijvoorbeeld de taak kunnen hebben om voortaan Srila Prabhupada’s reguliere massage te geven. Misschien is de ritvik-instructie eenzelfde soort instructie?”

 

Als het onmogelijk is om een instructie uit te voeren, bijvoorbeeld het geven van een massage nadat Srila Prabhupada was heengegaan, is het logisch dat deze niet langer uitgevoerd wordt. De taak van een discipel is simpelweg om een instructie te volgen totdat het onmogelijk wordt deze nog langer te volgen, of totdat de geestelijk leraar de opdracht verandert. De vraag is of het haalbaar is om het ritvik-stelsel te volgen zonder de fysieke aanwezigheid van de persoon die het heeft opgezet.

In feite is het ritvik-stelsel specifiek opgezet om zonder enige fysieke betrokkenheid van Srila Prabhupada te kunnen functioneren. Wanneer het ritvik-stelsel zou zijn voortgezet na zijn heengaan, was het in elk opzicht identiek aan de manier waarop het werd uitgevoerd tijdens Srila Prabhupada’s aanwezigheid. Na 9 juli was Srila Prabhupada niet meer betrokken; dus zelfs in dat stadium functioneerde het stelsel al alsof hij was vertrokken. Om die reden kunnen we niet zeggen dat het heengaan van Srila Prabhupada ervoor heeft gezorgd dat het ritvik-stelsel niet functioneel of werkzaam kan zijn, aangezien zijn heengaan niet van invloed is op het functioneren van het stelsel. Met andere woorden; aangezien het stelsel specifiek was opgezet om te functioneren alsof Srila Prabhupada niet op de planeet was, kan zijn vertrek van deze planeet op zichzelf het stelsel niet ongeldig maken.

4. “Het feit dat de instructie ‘alleen’ in een brief werd gegeven en niet in een boek, geeft ons het recht om het op indirecte wijze te interpreteren.”

 

Dit ‘brieven versus boeken’ argument is in dit geval niet van toepassing, aangezien het geen gewone brief was. Over het algemeen schreef Srila Prabhupada een brief als antwoord op een specifieke vraag van een individuele leerling, of om individuele leiding of kastijding te geven. In deze gevallen kunnen de oorspronkelijke vraag, situatie of afwijkend gedrag natuurlijk ruimte geven voor interpretatie. Niet alles in de brieven van Srila Prabhupada kan universeel worden toegepast (in een brief adviseerde hij bijvoorbeeld een toegewijde die niet goed met kruiden kon omgaan, alleen te koken met een beetje zout en koenjit; duidelijk een advies dat niet was bedoeld voor de hele Beweging). Zijn laatste instructie over initiatie kan echter niet op dezelfde wijze geïnterpreteerd worden, aangezien het niet geschreven was als antwoord op een specifieke vraag van een bepaald individu, of naar aanleiding van een situatie of gedrag van een leerling. De brief van 9 juli was een procedurele instructie of een beleidsdocument, dat naar elke leider binnen de Beweging is verstuurd.

De brief doorliep dezelfde fases als elke belangrijke instructie die Srila Prabhupada uitvaardigde en waarvan hij wilde dat deze zonder interpretatie gevolgd werd. Eerst liet hij het opschrijven, daarna keurde hij het goed en vervolgens werd het naar zijn leiders gestuurd. Hij had er bijvoorbeeld één laten sturen op 22 april, 1972 met als aanhef aan ‘ALLE TEMPELPRESIDENTEN’.

De taak van de zonale secretaris is erop toe te zien dat alle spirituele principes goed gevolgd worden in alle tempels binnen zijn zone. Anders zal elke tempel onafhankelijk en zelfgericht zijn.” (SP Brief aan Alle Tempelpresidenten, 22/4/72)

Of een instructie nu wel of niet na zijn heengaan moest worden gevolgd; Srila Prabhupada gaf niet elke keer bij het uitvaardigen van een belangrijke instructie een nieuw boek uit. De vorm waarin de instructie is gegeven, is geen reden voor indirecte interpretaties, noch vermindert het op enige manier de geldigheid ervan.

5. “Tijdens het uitbrengen van de instructie speelde zich misschien een aantal zaken op de achtergrond af, die de toepassing van de instructie uitsluiten na het heengaan van Srila Prabhupada?”

 

Als dergelijke omstandigheden bestonden dan zou Srila Prabhupada deze hebben benoemd in de brief, of in een bijgevoegd document. Srila Prabhupada gaf altijd genoeg informatie om zijn instructies correct uit te kunnen voeren. Hij ging er zeker niet vanuit dat zijn tempelpresidenten allemaal mystieke gedachtelezers waren en dat hij daarom alleen gefragmenteerde en incomplete richtlijnen hoefde te geven, die later op telepathische wijze zouden worden begrepen.

Als Srila Prabhupada bijvoorbeeld de bedoeling had om het ritvik-stelsel na zijn heengaan te laten stoppen, dan had hij de volgende zeven woorden aan de brief van 9 juli toegevoegd– “Dit stelsel zal stoppen na mijn heengaan”. Een snelle blik op deze brief vertelt ons dat hij wilde dat het stelsel “voortaan” zou worden voortgezet (zie bijlagen).

Soms wordt beweerd dat het ritvik-stelsel alleen is opgezet omdat Srila Prabhupada ziek was.

Toegewijden kunnen wel of niet bewust zijn geweest van de mate waarin Srila Prabhupada ziek was; maar hoe kunnen we verwachten dat ze uit een brief, die niets zegt over zijn gezondheid, kunnen afleiden dat dit de enige reden is waarom deze was uitgevaardigd? Wanneer heeft Srila Prabhupada gezegd dat zijn instructies altijd geïnterpreteerd moesten worden aan de hand van zijn laatste medische rapport? Waarom zouden de mensen die de laatste instructie over initiatie ontvingen, niet aannemen dat de brief een algemene instructie was, die gevolgd diende te worden zonder interpretatie?

Srila Prabhupada had al aangekondigd dat hij naar Vrindavan was gekomen om zijn lichaam te verlaten. Omdat hij tri-kala-jna (bewust van verleden, heden en toekomst) is, was hij zich hoogstwaarschijnlijk bewust dat hij binnen vier maanden zijn lichaam zou verlaten. Hij had de laatste instructie in het leven gebracht, zodat de beweging kon worden voortgezet. Zijn wilsbeschikking en andere documenten met betrekking tot de BBT (Bhaktivedanta Book Trust) en de GBC waren al opgesteld en hadden als specifiek doel om sturing te geven na zijn naderende heengaan. Het enige onderwerp dat nog niet was geregeld, was de manier waarop initiaties uitgevoerd zouden worden na zijn heengaan. Op dat gebied bestond er nog steeds onzekerheid over hoe dit geregeld diende te worden. De instructie van 9 juli verhelderde voor iedereen hoe initiaties precies voortgezet dienden te worden in zijn afwezigheid.

Kortom, je kunt geen instructie veranderen door gebruik te maken van informatie waar de ontvangers van de instructie geen toegang tot hadden. Waarom zou Srila Prabhupada opzettelijk een instructie geven waarvan hij op voorhand wist dat niemand het kon volgen, omdat in de instructie relevante informatie achterwege was gelaten? Als het ritvik-stelsel alleen was opgezet omdat hij ziek was, dan zou Srila Prabhupada dit gezegd hebben in de brief of in een begeleidend document.

Er is geen geval bekend waarin Srila Prabhupada zich opzettelijk op een dubbelzinnige en een niet-informatieve manier opstelde, zeker niet bij het instrueren van de hele beweging. Srila Prabhupada heeft nooit iets op een onachtzame manier ondertekend en wanneer men het belang van de betreffende instructie in acht neemt, is het ondenkbaar dat hij informatie heeft weggelaten dat ook maar enigszins van vitaal belang kon zijn.

6. “Bevat de ‘aanstellingsband’ geen relevante informatie dat de brief van 9 juli duidelijk in een kader zet en waardoor de instructie alleen van toepassing is tijdens de fysieke aanwezigheid van Srila Prabhupada?”

 

In het handboek van de GBC GII, is de conversatie van 28 mei 1977 het enige bewijs dat geleverd wordt ter ondersteuning van de modificaties a) en b). Het lijkt erop dat GII toegeeft dat er geen ander instructief bewijs is dat direct gerelateerd is aan de taken van de ritviks na Srila Prabhupada’s heengaan:

Ondanks dat Srila Prabhupada zijn eerdere verklaringen niet herhaalde, werd er begrepen dat hij van deze discipelen verwachtte dat ze in de toekomst zouden gaan initiëren.” (GII, p.35)

Omdat dit het enige bewijs is, wordt er een sectie exclusief gewijd aan deze 28 mei conversatie en dit is op pagina … van dit boekje te vinden.

Het volstaat om te zeggen dat er in de brief van 9 juli niet gerefereerd wordt naar dit gesprek en ook eiste Srila Prabhupada niet dat een kopie van het opgenomen gesprek met de laatste instructie werd meegestuurd. Hieruit kunnen we met het volste vertrouwen afleiden dat het geen enkele informatie kan bevatten dat van invloed is op de laatste instructie. Om precies te zijn, werd het gesprek van 28 mei pas enkele jaren na het heengaan van Srila Prabhupada uitgebracht. Er wordt dus wederom van ons verwacht dat we een duidelijk geschreven instructie veranderen op basis van informatie die niet beschikbaar was voor de mensen aan wie de instructie was gegeven. Zoals later zal blijken, bevat de mei conversatie niks dat de laatste instructie tegenspreekt.

Een algemene regel is dat latere instructies van de goeroe altijd boven eerdere instructies gaan; de laatste instructie is de laatste instructie en moet worden gevolgd:

Ik kan veel dingen tegen je zeggen, maar wanneer ik iets direct tegen je zeg, dan doe je dat. Je eerste taak is om dat te doen, je kunt niet discussiëren – ‘meneer, u zei eerst dat ik dit moest doen’, nee dat is niet je taak, wat ik nu tegen je zeg, dat doe je, dat is gehoorzaamheid, daar valt niet over te discussiëren.”
(Srila Prabhupada S.B. Lezing, 14/4/75, Hyderabad)

Op dezelfde manier gaf Heer Krishna in de Bhagavad-gita heel veel instructies aan Arjuna. Hij sprak over verschillende vormen yoga, van Dhyana tot Jnana, maar dit werd allemaal overstegen door de laatste instructie:

Denk altijd aan Mij en wordt Mijn toegewijde”- moet worden opgevat als de laatste instructie van de Heer en dient opgevolgd te worden.
(Teachings of Lord Caitanya, hoofdstuk 11).

De laatste instructie die gegeven werd door Sankaracarya, “bhaja Govinda”, was ook bedoeld om veel van zijn eerdere uitspraken te vervangen – feitelijk allemaal. Zoals in de introductie van dit boekje wordt vermeld, erkent de GBC dit zelf ook als een logische grondstelling:

Logischerwijze weegt het belang van latere verklaringen zwaarder dan dat van eerdere.” (GII, p. 25)

Het is niet mogelijk om een ‘latere’ uitspraak dan de laatste te hebben. Daarom moeten we volgens de eigen logica van de GBC het ritvik-stelsel volgen.

7. “Srila Prabhupada heeft vaak gezegd dat al zijn leerlingen goeroes moesten worden. Dit bewijst toch zeker wel dat Srila Prabhupada niet de bedoeling had het ritvik-stelsel permanent te laten voortbestaan?”

 


Srila Prabhupada heeft nooit een diksa-goeroe aangewezen of iemand opdracht gegeven om na zijn heengaan diksa-goeroe te worden. Men heeft deze bewering nooit kunnen bewijzen en veel senior leiders binnen ISKCON hebben dit dan ook toegegeven:

En het is een feit dat Srila Prabhupada nooit heeft gezegd “Oke, hier is de volgende acarya of hier zijn de volgende elf acaryas en zij zijn de geautoriseerde goeroes voor de Beweging, voor de wereld”. Hij heeft dat niet gedaan.” (Ravindra Svarupa das, San Diego debat, 1990)

Srila Prabhupada heeft ondubbelzinnig verklaard dat een diksa-goeroe een mahabhagavata (hoogste stadium van Godrealisatie) moet zijn en specifiek door zijn eigen geestelijk leraar geautoriseerd moet zijn. Hij heeft het goeroeschap van personen die niet op de juiste wijze zijn gekwalificeerd en geautoriseerd, altijd sterk veroordeeld. Hieronder citeren we uit Srila Prabhupada’s boeken waar de kwalificaties van een diksa-goeroe worden vermeld:

Maha-bhagavata-srestho brahmano vai gurur nrnam

sarvesam eva lokanam asau pujyo yatha harih

maha-kula-prasuto’ pi sarva-yajnesu diksitah

sahasra-sakhadhya yi ca na guruh syad avaisnavah

De goeroe moet op het hoogste platform van toegewijde dienst gesitueerd zijn. Er zijn drie klassen van toegewijden en de goeroe moet geaccepteerd worden uit de hoogste klasse.” (C.c. Madhya, 24.330, betekenisverklaring)

Wanneer iemand de hoogste positie van maha-bhagavata heeft bereikt, dient hij geaccepteerd te worden als goeroe en dient hij op dezelfde manier als Hari, de Persoonlijkheid Gods, aanbeden te worden. Alleen een dergelijk persoon is geschikt voor de positie van een goeroe.” (C.c. Madhya, 24.330, betekenisverklaring)

Naast de kwalificatie onderwees Srila Prabhupada dat de specifieke autorisatie van de voorgaande acarya is vereist, voordat iemand als een diksa-goeroe kan optreden:

Over het geheel genomen kan je misschien inzien dat hij geen bevrijd persoon is en daarom kan hij niemand initiëren in het Krishna Bewustzijn. Het vereist een speciale spirituele inzegening van hogere autoriteiten.” (Srila Prabhupada Brief aan Janardana, 26/4/68)

Men moet initiatie nemen van een bonafide geestelijk leraar uit de geestelijke erfopvolging en die is geautoriseerd door zijn voorgaande geestelijk leraar. Dit wordt diksa-vidhana genoemd”. (S.B. 4.8.54, betekenisverklaring)

Indiase man: Wanneer bent u de geestelijk leider van Krishna Bewustzijn geworden?

Srila Prabhupada: Wat zegt u?

Brahmananda: Hij vraagt wanneer u de geestelijk leider van Krishna Bewustzijn bent geworden?

Srila Prabhupada: Toen mijn Guru Maharaja mij dit opdroeg. Dit is de goeroe-parampara.

Indiase man: Is het…

Srila Prabhupada: Probeer het te begrijpen. Ga niet te snel. Een goeroe kan een goeroe worden wanneer zijn goeroe hem dit opdraagt. Dat is alles. Anders kan niemand goeroe worden.
(Srila Prabhupada Bg. Lezing, 28/10/75)

Volgens Srila Prabhupada kan men dus alleen een diksa goeroe worden als zowel de kwalificatie en de autorisatie in orde zijn. Srila Prabhupada heeft dergelijke goeroes niet geautoriseerd, noch heeft hij gezegd dat zijn discipelen gekwalificeerd waren om te initiëren. Integendeel, vlak voor 9 juli heeft hij gezegd dat zij nog steeds ‘geconditioneerde zielen’ waren en dat waakzaamheid essentieel was, zodat personen zich niet als goeroe zouden voordoen (zie bijlage, 22 april, gesprek 1977).

Bewijs dat gebruikt wordt om een alternatief voor het ritvik-stelsel te ondersteunen, is in drie basiscategorieën onder te verdelen:

1. Srila Prabhupada’s frequente oproep dat iedereen goeroe moet worden, vaak samen gebruikt met het “amara ajnaya guru hana” vers uit de Caitanya-caritamrta.

2. Een aantal persoonlijke brieven waarin Srila Prabhupada spreekt over zijn discipelen die na zijn heengaan optreden als diksa-goeroe.

3. Andere verklaringen in Srila Prabhupada’s boeken en lezingen waarin het principe van discipelen die diksa-goeroes zullen worden, genoemd wordt.

Eerst kijken we naar categorie 1):

De instructie dat iedereen goeroe moet worden staat in het volgende vers uit de Caitanya-caritamrta en werd vaak door Srila Prabhupada geciteerd:

Instrueer iedereen om de instructies van Krishna volgen, zoals deze worden gegeven in de Bhagavad-Gita en het Srimad-Bhagavatam. Wordt op deze manier een geestelijk leraar en probeer iedereen in dit land te bevrijden.”
(C.c. Madhya, 7.128)

Het type goeroe waarvan Heer Caitanya iedereen aanmoedigt om te worden, wordt echter duidelijk weergegeven in de betekenisverklaringen die volgen op dit vers:

Dat betekent dat men thuis dient te blijven, de Hare Krsna mantra chant en de instructies van Krsna predikt, zoals deze zijn gegeven in de Bhagavad-gita en het Srimad-Bhagavatam.” (C.c. Madhya, 7.128, betekenisverklaring)

Men kan een huisman blijven, arts, een technicus of wat dan ook. Het maakt niet uit. Men dient alleen de instructies van Sri Caitanya Mahaprabhu te volgen, de Hare Krsna maha-mantra te chanten en familie en vrienden te instrueren over de leringen uit de Bhagavad-gita en het Srimad-Bhagavatam [...] Het beste is om geen discipelen te accepteren.” (C.c. Madhya, 7.130, betekenisverklaring)

We kunnen zien dat deze instructies niet vereisen dat de goeroes eerst een bepaald niveau van realisatie bereiken, voordat ze kunnen handelen als goeroe. Het verzoek is onmiddellijk. Hieruit blijkt duidelijk dat iedereen simpelweg aangemoedigd wordt om hun kennis te verspreiden en door dit doen worden zij siksa of instruerende goeroes.

Dit wordt verder verduidelijkt door de voorwaarde dat de siksa-goeroe in die positie dient te blijven en niet daarna een diksa-goeroe moet worden:

Het beste is om geen discipelen te accepteren.”
(C.c. Madhya, 7.130, betekenisverklaring)

Het accepteren van discipelen is de voornaamste zaak van een diksa-goeroe, terwijl een siksa-goeroe slechts door moet gaan met het uitvoeren van zijn taken en zo goed mogelijk het Krsna Bewustzijn moet prediken. Uit de betekenisverklaringen van Srila Prabhupada blijken duidelijk dat Heer Caitanya, in het bovenstaande vers, eigenlijk siksa-goeroes autoriseert en geen diksa-goeroes. Dit wordt ook overduidelijk gemaakt in de vele andere verwijzingen waarin Srila Prabhupada iedereen aanmoedigt om goeroe te worden:

yare dekha, tare kaha, krsna-upadesa. Je hoeft niks te verzinnen. Je herhaalt alleen wat Krishna al gezegd heeft. Maak geen aanvulling, vervalsing. Dan word je goeroe [...] Ik kan misschien een dwaas zijn, een schurk [...] Dus we moeten dit pad volgen, dat jij goeroe wordt en je naaste mensen en kennissen bevrijdt, maar spreek de gezaghebbende woorden van Krsna. Dan zal het werken [...] Iedereen kan het doen. Een kind kan het doen.”
(Srila Prabhupada Avond darshan, 11/5/77, Hrsikesh)

Omdat mensen in de duisternis verkeren, hebben we vele miljoenen goeroes nodig om ze te verlichten. Daarom is de missie van Caitanya Mahaprabhu, […] Hij zei “Iedereen van jullie, wordt goeroe.”
(Srila Prabhupada Lezing, 21/5/76, Honolulu)

Je zegt simpelweg […] Krisnna zegt “Denk altijd aan Mij en wordt mijn toegewijde. Aanbid Mij en breng Mij je eerbetuigingen.” Doe dit alsjeblieft. Dus als je één persoon ertoe kan brengen deze dingen te doen, wordt je goeroe. Is dat moeilijk?”
(Srila Prabhupada Gesprek, 2/8/76, New Mayapur)

Een echte goeroe is hij die onderwijst wat Krsna heeft gezegd... Je zegt simpelweg, ‘Dit is dit.’ Dat is alles. Is het een erg moeilijke taak?
(Srila Prabhupada Lezing, 21/5/76, Honolulu)

“…‘Maar ik ben niet gekwalificeerd. Hoe kan ik goeroe worden?’ Er is geen kwalificatie nodig... Onderwijs simpelweg iedereen die je ontmoet in dat wat Krsna heeft gezegd. Dat is alles. Je wordt goeroe.”
(Srila Prabhupada Lezing, 21/5/76, Honolulu)

(Verbazingwekkend genoeg hebben enkele toegewijden citaten zoals hierboven gebruikt als rechtvaardiging voor ‘minimaal gekwalificeerde diksa-goeroes’*(1), een begrip dat nooit in ook maar één van de boeken, brieven, lezingen of gesprekken van Srila Prabhupada is genoemd. )

Een voorbeeld van een goeroe die als enige kwalificatie heeft dat hij herhaalt wat hij heeft gehoord, kan gevonden worden in elke bhakta introductiecursus binnen ISKCON. Het is daarom volkomen duidelijk dat de bovenstaande citaten eigenlijk uitnodigingen zijn om instruerende geestelijk leraren of siksa-goeroes te worden. Dit weten we omdat Srila Prabhupada de veel strengere eisen om diksa-goeroe te worden, al in zijn boeken aan ons heeft uitgelegd:

Wanneer iemand de hoogste positie van maha-bhagavata heeft bereikt, dient hij als goeroe geaccepteerd te worden en op dezelfde manier als Hari aanbeden te worden. Alleen een dergelijke persoon is geschikt om de positie van een goeroe te bekleden.” (C.c. Madhya, 24.330, betekenisverklaring)

Men dient initiatie te nemen van een bonafide geestelijk leraar uit de geestelijke erfopvolging, die geautoriseerd is door zijn voorgaande geestelijk leraar. Dit wordt diksa-vidhana genoemd.(S.B. 4.8.54, betekenisverklaring)

In het bovenstaande citaat zegt Srila Prabhupada dat de instructie om een initiërende goeroe te worden, specifiek van de eigen goeroe ontvangen dient te worden. De algemene instructie van Heer Caitanya is 500 jaar aanwezig geweest. Het is dan vanzelfsprekend dat Srila Prabhupada met “amara ajnaya guru hana” niet bedoelde dat het betrekking heeft op diksa. Waarom zouden we anders nog een specifieke opdracht van onze directe acarya nodig hebben? De algemene instructie van Heer Caitanya moet betrekking hebben op siksa, niet op diksa-goeroe. Diksa-goeroe is de uitzondering, niet de regel. Terwijl Srila Prabhupada daarentegen miljoenen siksa-goeroes voor ogen had, bestaande uit mannen, vrouwen en kinderen.

We kijken nu naar categorie 2):

Er was een handvol toegewijden met teveel zelfvertrouwen die stonden te springen om hun eigen discipels te initiëren in de aanwezigheid van Srila Prabhupada. Aan deze toegewijden schreef Srila Prabhupada brieven die gebruikt worden om het M.A.S.S. te ondersteunen. Srila Prabhupada had een tamelijke standaard benadering voor het omgaan met dergelijke ambitieuze individuen. In het algemeen vertelde hij hen dat ze strikt getraind moesten blijven en dat ze in de toekomst, na zijn heengaan, leerlingen mochten accepteren:

Ten eerste waarschuw ik Acyutananda, probeer niet te initiëren. Je bent nu niet in een juiste positie om iemand te initiëren. […] Laat je niet verleiden door zulke maya. Ik train jullie allen om geestelijk leraren te worden in de toekomst, maar wees niet overhaast.” (Srila Prabhupada Brief aan Acyutananda en Jaya Govinda, 21/8/68)

Enige tijd geleden heb je mijn toestemming gevraagd om een aantal leerlingen te accepteren. De tijd dat jij veel discipelen zal krijgen door je krachtige prediken, komt snel dichterbij.” (Srila Prabhupada Brief aan Acyutananda, 16/5/72)

Ik heb gehoord dat er enige aanbidding van andere toegewijden is gericht aan jou zelf. Het is natuurlijk gepast om eerbetuigingen te bieden aan een Vaisnava, maar niet in de aanwezigheid van de geestelijk leraar. Na het heengaan van de geestelijk leraar zal het tot dat stadium komen, maar wacht nu. Anders zal het partijen creëren.” (Srila Prabhupada Brief aan Hamsadutta, 1/10/74)

Blijf strikt getraind en dan ben je een bonafide goeroe, en kan je via hetzelfde principe discipelen accepteren. Maar als een vorm van etiquette is het gebruikelijk dat je tijdens het leven van jouw geestelijk leraar, de toekomstige discipelen naar hem brengt. En in zijn afwezigheid of heengaan, kan je zonder limiet discipelen accepteren. Dat is de wet van geestelijke erfopvolging. Ik wil zien dat mijn leerlingen bonafide geestelijk leraren worden en Krsna Bewustzijn wijd verspreiden. Dat zal mij en Krsna zeer gelukkig maken.” (Srila Prabhupada Brief aan Tusta Krsna, 2/12/75)

Het is interessant om op te merken dat de GII de bovenstaande ‘wet’ citeert als ondersteuning voor de M.A.S.S. doctrine, terwijl in hetzelfde document wordt benadrukt dat het helemaal geen wet is:

In de geschriften wordt meermaals beschreven dat discipelen initiatie geven in de aanwezigheid van de goeroe, […] In de geschriften staat er niet specifiek beschreven dat een discipel geen discipelen accepteert in aanwezigheid van zijn goeroe.” (GII, p. 23)

Het verlangen naar aanbidding en volgelingen is eigenlijk een diskwalificatie van een geestelijk leraar. We kunnen ons alleen maar verwonderen over de kracht van het valse ego. Zelfs in de aanwezigheid van de meest machtige acarya die de aarde ooit heeft gezien, waren er personen die zichzelf ruimschoots gekwalificeerd voelden om recht voor Srila Prabhupada’s neus eigen discipelen te initiëren! *(2)

Het is duidelijk dat Srila Prabhupada een specifieke reden had om deze toegewijden te schrijven dat zij discipelen mochten accepteren in de toekomst; zodat ze simpelweg nog een tijdje in toegewijde dienst zouden worden betrokken. Door deze toegewijden te vertellen dat ze discipelen mochten accepteren als ze nog een tijdje zouden wachten, wilde Srila Prabhupada hen simpelweg in devotionele dienst behouden. Op deze manier zou er op zijn minst de mogelijkheid bestaan dat na verloop van tijd hun ambitieuze mentaliteit gezuiverd zou worden.

Nederige toegewijden die ijverig hun toegewijde dienst uitvoeren en zich onzelfzuchtig opofferen aan hun geestelijke leraar, zouden nooit een brief hebben ontvangen die hun een stralende toekomst als diksa-goeroes beschrijft. Waarom zou Srila Prabhupada alleen het diksa-goeroeschap beloven aan degenen die het meest ambitieus en daardoor het minst gekwalificeerd waren?

Het klopt dat men na het heengaan van Srila Prabhupada vrij is om te initiëren. Net zoals iemand in Engeland vrij is om een auto te besturen wanneer hij zeventien jaar is geworden. We moeten de volgende twee voorwaarden echter niet vergeten. Ten eerste moet men gekwalificeerd zijn om te rijden en ten tweede moet men geautoriseerd zijn om te rijden door middel van het rijbewijs dat aan hem is toegekend. De lezer kan zijn eigen parallellen trekken.

Een andere brief die wordt gebruikt ter ondersteuning van het M.A.S.S verklaart:

Vanaf 1975 zal iedereen die alle bovenstaande examens hebben gehaald, specifiek gemachtigd worden om te initiëren en de Krsna Bewuste populatie te vergroten.” (Srila Prabhupada Brief aan Kirtanananda, 12/1/69)

Rechtvaardigt het bovenstaande citaat de beëindiging van het initiatiestelsel uit de laatste instructie?

Aangezien men hier persoonlijke brieven gebruikt om het ritvik-stelsel te beëindigen, gebruiken we in dit geval Srila Prabhupada’s ‘wet van geestelijke erfopvolging’. Het eerste deel van de ‘wet’ stelt dat een discipel niet als een initiërend acarya mag handelen in fysieke aanwezigheid van zijn eigen goeroe. Aangezien dit de ‘wet’ was, is het duidelijk dat deze brief niet kan refereren aan discipelen van Srila Prabhupada die zelfstandig initiëren; Srila Prabhupada was in 1975 nog steeds op de planeet. We kunnen daarom alleen concluderen dat hij al in 1969 een soort ‘waarnemend’ initiatiestelsel aan het overwegen was. Het bleek dat Srila Prabhupada in 1975 inderdaad toegewijden zoals Kirtanananda ‘gemachtigd’ of geautoriseerd heeft om op gebedsnoeren te chanten en initiaties namens hem uit te voeren. Het lijkt erop dat de bovenstaande brief het toekomstig gebruik van vertegenwoordigers voor initiatie voorspelt. Later noemde hij deze vertegenwoordigers ‘ritviks’ en legde hij hun functie vast in de instructie van 9 juli.

Wederom zou het ondoordacht zijn om te suggereren dat Srila Prabhupada eigenlijk de autorisatie zou hebben gegeven aan Kirtanananda om als een sampradaya initiërende acarya te handelen, op voorwaarde dat hij een paar examens moest halen.

“Iedereen die de opdracht van Heer Caitanya onder leiding van Zijn bonafide vertegenwoordiger volgt, kan een geestelijk leraar worden. En ik heb de wens dat in mijn afwezigheid, al mijn discipelen bonafide geestelijk leraren worden om het Krsna Bewustzijn over de gehele wereld te verspreiden.”
(Srila Prabhupada Brief aan Madhusudana, 2/11/67)

Het bovenstaande citaat zou moeten aangeven dat Srila Prabhupada wel over diksa-goeroes moet hebben gesproken toen hij aangaf dat zijn discipelen geestelijk leraar moesten worden, aangezien ze al siksa-goeroes waren. Srila Prabhupada kan echter ook zijn algemene aanmoediging aan alle discipelen om goede siksa geestelijk leraren te worden en te blijven, simpelweg hebben herhaald. Er wordt in het bovenstaande citaat zeker niet gesproken over discipelen die eigen discipelen initiëren of accepteren. De term “bonafide geestelijk leraar worden om Krsna Bewustzijn over de gehele wereld te verspreiden” is net zo toepasbaar op een siksa-goeroe.

Zelfs wanneer brieven als deze wel doelen op een ander type goeroestelsel, kunnen ze alsnog niet gebruikt worden om de laatste instructie van 9 juli te veranderen, aangezien deze instructies niet zijn herhaald voor de rest van de Beweging. De betreffende brieven werden tot 1986 zelfs niet gepubliceerd. Soms wordt aangenomen dat enkele van deze persoonlijke brieven uitgelekt waren naar andere leden van de Gemeenschap. Dit kan wel of niet het geval zijn, maar het is belangrijk om in te zien dat deze manier van verspreiding nooit is opgezet, of persoonlijk is goedgekeurd, door Srila Prabhupada. We hebben geen bewijs gezien dat Srila Prabhupada ooit opdracht gegeven heeft om aan alles en iedereen zijn privé correspondentie te verspreiden. Hij heeft één keer terloops voorgesteld dat zijn brieven gepubliceerd konden worden “als er tijd was”, maar hij heeft nooit gesuggereerd dat kennis van deze brieven perse nodig was om het M.A.S.S. op de juiste wijze uit te voeren.

Om aan te tonen hoe men in 1977 moest handelen, kan men alleen officieel bewijs gebruiken dat in die tijd al beschikbaar was. Als zulke brieven werkelijk de kern zouden bevatten over het verloop van initiaties voor de komende tienduizend, zou Srila Prabhupada de publicatie en massale distributie toch zeker wel tot een zaak van het hoogste belang hebben gemaakt. Er was namelijk een redelijke mogelijkheid dat niet al zijn leiders zijn persoonlijke correspondentie hadden gelezen en als gevolg hiervan geen helder begrip hadden over hoe initiaties dienden plaats te vinden na zijn heengaan. We weten dat dit meer dan aannemelijk is, aangezien de gehele GBC op 28 mei 1977 nog steeds niet op de hoogte van Srila Prabhupada’s plan was (zie bijlage, gesprek van 28 mei).

Het bovenstaande toont aan dat het ondoordacht en ongepast is om de instructie van 9 juli te veranderen op basis van dit handjevol brieven. Als deze brieven essentiële bijlagen van zijn laatste opdracht waren, dan zou Srila Prabhupada dit ongetwijfeld duidelijk hebben gemaakt in de instructie zelf of in een begeleidend document.

Uiteindelijk is de enige positie die, voor wat initiaties betreft, aan iemand is toegewezen, de positie van vertegenwoordiger van de acarya, ritvik.

Als laatst zullen we kijken naar categorie 3):

Er zijn meerdere uitspraken in de boeken en lezingen van Srila Prabhupada gebruikt om de verwerping van het ritvik-stelsel te rechtvaardigen. We zullen dit bewijs nu nader onderzoeken.

We vinden in Srila Prabhupada’s boeken alleen de algemene kwalificaties van een diksa-goeroe. Er wordt nergens specifiek beschreven dat zijn eigen discipelen diksa-goeroes zouden worden. De citaten herhalen juist telkens weer het punt dat men hooggekwalificeerd en geautoriseerd moet zijn, voordat men überhaupt kan proberen een diksa-goeroe te worden:

Degene die nu de leerling is, is de volgende geestelijk leraar. En men kan geen bonafide en geautoriseerde geestelijk leraar zijn, tenzij men strikt gehoorzaam is geweest aan zijn geestelijk leraar.” (S.B. 2.9.43, betekenisverklaring)

De bovenstaande instructie geeft geen vrijspel om te initiëren, enkel en alleen de goeroe de planeet heeft verlaten. Er wordt niet eens gesproken over een goeroe die de planeet verlaat; alleen het idee dat autorisatie en gehoorzaamheid noodzakelijk zijn. We weten ook dat men eerst het platform van maha-bhagavata moet hebben bereikt.

Sommige toegewijden verwijzen naar de sectie in Easy Journey to Other Planets (p.32), waarin wordt gesproken over “monitor goeroes”. Deze passage wordt gebruikt ter ondersteuning voor het M.A.S.S. en de verwerping van het ritvik-stelsel. Deze slimme schoolklas analogie bespreekt duidelijk de positie van siksa-, niet diksa-, goeroes, waarbij de monitor handelt namens de leraar. Hij is zelf niet de leraar. Hij kan net zo gekwalificeerd worden als een leraar, maar dat is een proces en gebeurt niet automatisch na het heengaan van de leraar (diksa-goeroe). Een monitor goeroe kan per definitie alleen een beperkt aantal siksa-discipelen hebben. Wanneer een dergelijke monitor gekwalificeerd is geworden, dat wil zeggen dat hij het platform van maha-bhagavata heeft bereikt en geautoriseerd is door zijn voorgaande acarya, is het onlogisch hem nog langer een monitor te noemen. Hij zal zelf een leraar worden. Wanneer hij zelf leraar is geworden, mag hij onbeperkt leerlingen aanvaarden. De monitor is dus de siksa-goeroe en de leraar is de diksa-goeroe. Door de diksa-goeroe strikt te volgen, kan de siksa-goeroe geleidelijk aan stijgen naar het vereiste platform alvorens diksa-autorisatie theoretisch plaats kan vinden. Voorts assisteert een monitor slechts de leraar, wanneer de leraar aanwezig is. Dit zou ook in strijd zijn met de ‘wet’ van de geestelijke erfopvolging, die wordt gebruikt om het M.A.S.S. stelsel te ondersteunen en waar de monitors feitelijk diksa-goeroes zijn. Met andere woorden, een monitor wordt niet in het leven geroepen om de leraar te vervangen of op te volgen, maar om parallel aan of naast hem te handelen.

Het monitor stelsel ondersteunt op geen enkele wijze modificaties a) en b) van de GBC: dat het de bedoeling was dat het ritvik-stelsel zou stoppen na het heengaan van Srila Prabhupada, en dat de ritviks vervolgens automatisch diksa-goeroes zouden worden.

Buiten Srila Prabhupada’s persoonlijke brieven zijn er ook andere citaten die worden gebruikt om te bewijzen dat hij zijn leerlingen heeft geautoriseerd om diksa-goeroes te worden:

Nu, tiende, elfde, twaalfde. Mijn goeroe Maharaja is de tiende vanaf Caitanya Mahaprabhu, ik ben de elfde, jullie zijn de twaalfde. Dus verspreidt deze kennis.”
(Srila Prabhupada Aankomst Lezing, 18/5/72, Los Angeles)

Op hetzelfde moment zal ik hen allemaal verzoeken om geestelijk leraar te worden. Ieder van jullie moet geestelijk leraar worden straks.”
(Srila Prabhupada Vyasa-Puja toespraak, 5/9/69, Hamburg)

Het eerste citaat stelt duidelijk dat Srila Prabhupada’s leerlingen op dit moment al de twaalfde zijn – “Jullie zijn de twaalfde”. Dit is voor hen dus geen autorisatie om in de toekomst diksa-goeroe te worden, maar slechts een mededeling dat ze de boodschap van de parampara al uitdragen. Het tweede citaat is van een soortgelijke strekking. Het verklaart zonder twijfel dat zijn discipelen de volgende in de lijn zijn. Maar zoals het eerste citaat aangeeft, vond deze opvolging al plaats door het energieke en krachtige prediken van de discipelen. Hoe dan ook, er is geen heldere, expliciete instructie om leerlingen aan te nemen, maar de instructie is om simpelweg te prediken. Dat hij zijn discipelen vroeg om de volgende geestelijk leraren te worden, betekent niet dat hij wilde dat ze de volgende initiërend geestelijk leraren zouden worden. Als men beweert dat hij dit wel bedoelde, dan is dat pure speculatie. In feite weten we dat dit fout is, aangezien de laatste instructie duidelijk maakte dat zijn leerlingen alleen als vertegenwoordigers van de acarya mochten optreden en niet in initiërende of diksa hoedanigheid. Dergelijke uitspraken zouden de laatste instructie moeten veranderen, maar dit wordt niet ondersteund en kan makkelijk worden weerlegd door het citeren van andere specifieke gerelateerde verklaringen van Srila Prabhupada:

Reporter: Wanneer u sterft, wat zal er dan gebeuren met de beweging in de Verenigde Staten?

Srila Prabhupada: Ik zal nooit sterven.

Toegewijden: Jaya! Haribol! (gelach)

Srila Prabhupada: Ik zal voortleven in mijn boeken en jullie zullen ze gebruiken.
~(Srila Prabhupada, persconferentie, 16/7/75, San Francisco)

Als het de bedoeling van Srila Prabhupada was, dan had hij hier zeker de kans om zijn plannen voor het M.A.S.S. uiteen te zetten. Maar in plaats daarvan verklaarde hij dat hij nooit zal sterven en dat zijn boeken het werk zullen doen. Uit bovenstaand gesprek kan begrepen worden dat Srila Prabhupada een levende geestelijk leraar is die doorgaat met het geven van transcendentale kennis (de voornaamste bezigheid van diksa) via zijn boeken; en dat dit door zal gaan zolang als de ISKCON bestaat. De rol van zijn discipelen was om de zorg van dit proces op zich te nemen.

Wordt geen onvolwassen acarya. Volg eerst alle opdrachten van de acarya op, en dan word je volwassen. Dan is het beter om acarya te worden. Want wij zijn geïnteresseerd om de acarya klaar te maken, maar de etiquette is om zeker geen acarya te worden in de aanwezigheid van de goeroe. Zelfs als hij klaar is, moet hij dat niet doen, omdat het de etiquette is dat hij de toekomstige kandidaat brengt naar zijn acarya.”
(Srila Prabhupada C.c. Lezing, 6/4/75, Mayapur)

Het bovenstaande citaat spreekt over discipelen die acarya worden. De hele nadruk wordt echter gelegd op het feit dat ze dit nu niet moeten doen. Het lijkt erop dat Srila Prabhupada alleen spreekt over discipelen die acarya worden, wanneer hij ze waarschuwt dit niet in zijn aanwezigheid te doen. Dit heeft dezelfde strekking als de bovengenoemde persoonlijke brieven en is duidelijk geen specifieke opdracht voor welk individu dan ook om eigen discipelen te accepteren, maar meer een algemene principiële verklaring. Zoals later duidelijk zal worden uit de aanstelling opname (p…), die GII gebruikt als het belangrijkste bewijs voor het M.A.S.S. stelsel, had Srila Prabhupada zelfs in 1977 nog geen instructie gegeven om diksa-goeroe te worden. (“Als ik opdracht geef, [...] Maar door mijn opdracht, [...] Wanneer ik opdracht geef”). En deze situatie bleef onveranderd tot zijn heengaan. Bovendien moedigt hij zijn discipelen later in dezelfde lezing aan om deze acarya ambities op de volgende manier in te vullen:

En het is niet erg moeilijk om acarya te worden. [...]amara ajnaya guru hana tara ei desa, yare dekha tare kaha krsna-upadesa: “Door Mijn opdracht te volgen, word je goeroe.” Dan, in de toekomst...stel dat jullie er nu tienduizend hebben. Dit zullen we uitbreiden tot honderdduizend. Dat is vereist. Dan honderdduizend naar een miljoen; en van een miljoen tot tien miljoen.”
(Srila Prabhupada C.c. Lezing, 6/4/75, Mayapur)

Zoals aangetoond was het Heer Caitanya’s instructie dat iedereen vol overgave moet prediken en het aantal volgers van het Krsna bewustzijn moet vergroten, maar ook dat men geen discipelen moet nemen. Dit punt wordt versterkt doordat Srila Prabhupada het aanmoedigt dat zijn discipelen veel meer toegewijden maken. De woorden van Srila Prabhupada zijn veelzeggend “stel dat jullie nu tienduizend…”(dit betekent ten tijde van Srila Prabhupada’s aanwezigheid). Hierdoor is het duidelijk dat hij praat over volgers van het Krsna Bewustzijn en niet over “discipelen van discipelen”, aangezien het belangrijkste punt van de lezing was dat zij niet moeten initiëren in zijn aanwezigheid. Zoals er op dat moment ongeveer tienduizend volgers van het Krsna Bewustzijn waren, zo worden er in de toekomst miljoenen toegevoegd. Het ritvik stelsel zorgde ervoor dat toegewijden die geschikt waren voor diksa initiatie, dit konden ontvangen van Srila Prabhupada, net zoals zij dat konden toen hij de lezing gaf.


Conclusie

Er is geen bewijs dat Srila Prabhupada specifieke instructies heeft gegeven aan zijn discipelen om diksa goeroes te worden. Daarom is er geen bewijs dat hij een alternatief heeft gegeven voor het ritvik stelsel.

We hebben wel een handvol (momenteel) ongepubliceerde persoonlijke brieven, die alleen zijn gestuurd naar individuen die de sterke drang hadden om zelfs diksa goeroe te worden in de aanwezigheid van Srila Prabhupada, soms zelfs nadat zij zich pas recentelijk bij de Beweging hadden aangesloten. In zulke gevallen werd hun verteld om te wachten met het vervullen van hun ambitie totdat Srila Prabhupada de planeet zou verlaten. Het is een belangrijk gegeven dat de brieven ongepubliceerd waren ten tijde van de 9 juli brief. Dit betekent dat het niet de bedoeling was dat ze enige invloed hadden op het toekomstig initiatieproces binnen ISKCON.

Daarnaast bevatten Srila Prabhupada’s boeken en gesprekken alleen maar instructies voor zijn discipelen om siksa goeroes te worden. Het algemene principe van een discipel die een diksa goeroe wordt wel besproken, maar Srila Prabhupada geeft niet specifiek de instructie aan zijn discipelen om te initiëren en hun eigen discipelen te nemen.

De bovenstaande quotes kunnen op geen enkele manier de plaats innemen van de expliciete instructie van 9 juli, een instructie die was verzonden aan de hele Beweging als een specifiek bestuurlijk document. Het is duidelijk dat er geen soortgelijk document is dat het M.A.S.S. beschrijft.

Dus het klopt niet dat Srila Prabhupada op vele plekken heeft onderwezen dat al zijn discipelen diksa goeroes zouden moeten worden. Of dit nu onmiddellijk na het heengaan van Srila Prabhupada was, een tijdje later, of zelfs ooit, het zijn niks anders dan mythes.

Het wordt regelmatig gezegd dat Srila Prabhupada in de brief van 9 juli de instructies over de toekomstige initiaties niet hoefde uit te spellen. Hij had immers in zijn boeken, brieven, lezingen en gesprekken al vele malen precies uitgelegd wat hij wilde dat zou moeten gebeuren. Helaas roept deze bewering, naast het feit dat het totaal onwaar is, vooral meer absurditeiten op:

• Als Srila Prabhupada’s vorige leringen, over zijn gewenste methode van initiaties in de toekomst, zo kristalhelder waren, waarom stuurde de GBC dan allereerst een speciale delegatie naar de zijde van zijn bed? Een delegatie die als speciale doel had om uit te vinden hoe de initiaties in de toekomst moesten worden uitgevoerd “specifiek” voor het moment dat hij niet meer bij hun was (zie a.u.b. de aanstellingsopname op pag. ).

Srila Prabhupada verkeerde in slechte conditie en op dat moment stelde de meest ervaren mannen hem essentiële vragen, die hij de laatste decennia zogenaamd al een groot aantal maal had beantwoord.

• Als Srila Prabhupada zo duidelijk het M.A.S.S. stelsel heeft uitgelegd, waarom liet hij dan zo weinig instructies na over hoe dit moest worden opgezet na zijn heengaan? Waarom voelden zijn meest ervaren mannen zich kort na zijn heengaan gedwongen om Sridhar Maharaja (persoon uit Gaudiya Math) te vragen hoe ze moesten handelen?

• Als het voor iedereen daadwerkelijk zo duidelijk was dat Srila Prabhupada wilde dat iedereen diksa goeroe werd, waarom introduceerde de GBC dan het zone acarya stelsel, waarin diksa goeroeschap strikt was beperkt en waarom liet de GBC dit stelsel bijna één decennia lang actief zijn?

Ook al zijn we wat kritisch geweest op de GBC’s paper GII, er is één passage die verwijst naar dit onderwerp waarvan we vinden dat het totaal de stemming samenvat die ervoor zal zorgen dat Srila Prabhupada’s familie bij elkaar terugkomt:

De enige taak van een discipel is om zijn geestelijk leraar te eren en te dienen. Zijn geest moet niet in beroering worden gebracht over hoe hij misschien goeroe kan worden. Een toegewijde die oprecht spirituele vooruitgang wilt maken, moet proberen om een discipel te worden, niet een geestelijk leraar.” (GII, p. 25, GBC 1995, accentuaties toegevoegd)

We zijn het hier totaal mee eens.

------------------ ---------------------------- ---------------------- --------------------- --------------------- --------------- ------------------

* (1) – Deze interpretatie wordt naar voren gebracht in Ajamila das’ verhandeling “Regular or Ritvik”, gepubliceerd in het GBC’s ISKCON Journaal, 1990.

* (2) – We willen graag benadrukken dat de meeste toegewijden die hierboven zijn genoemd, hun fouten inmiddels hebben erkend en daarom verontschuldigen we ons voor eventuele overtredingen of het eventueel beschamen van personen. Misschien waarderen zij het feit dat persoonlijke brieven die zijn verzonden door Srila Prabhupada, om specifiek hun individuele anarthas aan te geven, op dit moment worden gebruikt ter verdediging tegen het M.A.S.S. binnen ISKCON.


8. “Misschien bevatten de boeken van Srila Prabhupada sastrische principes die verbieden dat een goeroe diksa mag geven, terwijl deze niet op dezelfde planeet is als de discipel?”

 

Zo’n uitspraak is niet in Srila Prabhupada’s boeken te vinden en aangezien Srila Prabhupada’s boeken alle sastrische principes bevatten, kan zo’n restrictie in onze ogen niet bestaan.

Het gebruik van een ritvik-stelsel na Srila Prabhupada’s heengaan komt juist overeen met de vele instructies van Srila Prabhupada waarin hij stelt dat de fysieke associatie niet relevant is in de goeroe- discipel relatie (zie a.u.b. de bijlagen). Na het lezen van de volgende quotes kan men zien hoe sommige leden van de GBC, over de jaren heen, een ander beeld hebben gepresenteerd:

Srila Prabhupada heeft ons geleerd dat de geestelijke erfopvolging een levende gebeurtenis is […] De wet van de geestelijke erfopvolging bestaat uit het benaderen van een levende geestelijk leraar – levend in de zin van fysiek aanwezig.” (Sivarama Swami, ISKCON Journaal, p.31, GBC 1990)

Het is lastig om de bovenstaande bewering te verzoenen met stellingen zoals:

Fysieke aanwezigheid is niet belangrijk.”
(Srila Prabhupada kamer conversatie, 6/10/77,Vrindavan)

Of:

Fysieke aanwezigheid is niet relevant.”
(SP brief 19/1/67)

Natuurlijk moeten we een externe goeroe hebben, aangezien we in de conditionele fase niet puur kunnen vertrouwen op de Superziel, maar nergens onderwijst Srila Prabhupada dat deze fysieke goeroe ook fysiek aanwezig moet zijn:

Daarom moet men het voordeel van de vani benutten, niet van de fysieke aanwezigheid.”
(C.c. Antya, concluderende woorden)

Srila Prabhupada liet dit principe in de praktijk zien door een groot aantal discipelen te initiëren zonder hen fysiek te ontmoeten. Dit feit bewijst op zichzelf dat diksa kan worden verkregen zonder de fysieke tussenkomst van de goeroe. Zowel de sastra als Srila Prabhupada melden niet dat diksa is gekoppeld aan fysieke aanwezigheid. Daarom is het voortzetten van het ritvik stelsel perfect consistent met zowel sastra als het voorbeeld dat onze acarya gaf toen hij fysiek aanwezig was.

In een van de meest bepalende gedeeltes over diksa in de boeken van Srila Prabhupada, wordt gesteld dat alleen de toestemming van de goeroe nodig is om diksa te ontvangen. Deze toestemming was volledig uit handen gegeven aan de ritviks:

Srila Prabhupada: Dus zonder op mij te wachten, kiezen jullie degenen die het verdienen. Dit gebeurt op basis van gezond oordeel.

Tamal Krshna Goswami: Op basis van gezond oordeel?

Srila Prabupada: Ja
(Kamerconversatie met Srila Prabhupada, 7/7/77, Vrindavan)

Srila Prabhupada geeft ons de instructie:

Het tijdstip van diksa initiatie is volledig afhankelijk van de mening van de goeroe […] Als de sad-goeroe, de bonafide geestelijk leraar toestemt, dan kan men gelijk worden geïnitieerd en hoeft niet te worden gewacht op een geschikte plaats of tijdstip.”
(C.c. Madhya, 24.331, betekenisverklaring)

Het is belangrijk om op te merken dat er niet wordt gezegd dat de diksa goeroe en de toekomstige discipel contact met elkaar moeten hebben. Ook staat er niet beschreven dat de diksa- goeroe fysiek aanwezig moet zijn om toestemming te kunnen geven(het is tevens interessant dat Srila Prabhupada de aanduiding ‘sad-goeroe’ vergelijkt me de aanduiding ‘diksa- goeroe’). Srila Prabhupada heeft vele malen duidelijk gemaakt dat initiatie simpelweg de acceptatie van de regels en regulerende principes vereist en deze onderwees hij keer op keer:

Dit is het proces van initiatie. De toegewijde moet toestemmen dat hij geen zondige activiteiten meer pleegt […] Hij belooft om de instructies van de geestelijk leraar uit te voeren. Dan zal de geestelijk leraar hem onder zijn hoede nemen en hem geestelijk zal laten groeien.”
(C.c. Madhya, 24.256, betekenisverklaring)

Toegewijde: Hoe belangrijk is de formele initiatie?

Srila Prabhupada: Formele initiatie betekent het officieel accepteren van de instructies van Krsna en zijn vertegenwoordiger. Dat is formele initiatie.
(Srila Prabhupada Lezing, 22/2/73, Auckland)

Srila Prabhupada: Wie mijn discipel is? Laat hem om te beginnen strikt de disciplinerende regels volgen.

Discipel: Zolang iemand volgt, is hij…..

Srila Prabhupada: Dan is hij in orde.
(Srila Prabhupada ochtendwandeling, 13/6/76, Detroit)

“…als er geen discipline is, dan is er geen sprake van discipel. Een discipel betekent iemand die de discipline volgt.
(Srila Prabhupada ochtendwandeling, 8/3/76, Mayapur)

Impliceert de definitie van het woord ‘diksa’ dat de goeroe fysiek aanwezig moet zijn op de planeet?

Diksa is het proces waardoor iemand zijn transcendentale kennis kan laten ontwaken en waardoor alle reacties op zondige activiteiten verdwijnen. Een persoon die een expert is in het bestuderen van de geopenbaarde geschriften kent dit proces als diksa.”
(C.c. Madhya, 15.108, betekenisverklaring)

Zie a.u.b. ook het “Diksa” diagram op pagina ….

In deze definitie van diksa staat er nergens dat de goeroe op dezelfde planeet als de discipel moet zijn. In tegenstelling, Srila Prabhupada’s instructies en persoonlijke voorbeeld bewijzen ontegenzeggelijk dat diksa kan plaatsvinden zonder de noodzaak van de fysieke betrokkenheid van de goeroe:

Geen enkele materiële situatie kan de overdracht van geestelijke kennis verhinderen.”
(S.B. 7.7.1, betekenisverklaring)

De kracht van de bovenzinnelijke klank is er door de schijnbare afwezigheid van degene die hem voortbrengt niet minder om.”
(S.B. 2.9.8, betekenisverklaring)

Dus alle elementen van diksa (transcendentale kennis, het ontvangen van de mantra etc.) kunnen effectief worden gegeven zonder de goeroe’s fysieke aanwezigheid. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat er in geen enkel boek van Srila Prabhupada wordt gesproken over een sastrisch principe dat stelt dat een goeroe na het verlaten van de planeet geen diksa kan geven. Hoewel soms bezwaar wordt gemaakt op basis van de historische precedenten, is een historische precedent geen sastrisch principe. Al kan een historisch precedent dienen als bewijs voor de toepassing van sastrische principes, kan het tekort aan historische precedenten niet bewijzen dat een sastrisch principe is overtreden. Onze filosofie is daarom gebaseerd op het volgen van sastrische instructies, niet op historische traditie. Dit is vooral wat ISKCON onderscheidt van bijna alle andere Gaudiya Vaisnava groepen. Er zijn vele invloedrijke smarta brahmanas in India die sterke kritiek leveren op Srila Prabhupada vanwege het tekort aan historische adhesie.

Sastrische gegevens en het praktische voorbeeld van Srila Prabhupada zelf, ondersteunen volledig het principe dat diksa op geen enkele manier afhankelijk is van de goeroe’s fysieke aanwezigheid.


9. “Aangezien deze instructie leidt tot het opzetten van een niet precedent systeem en geen historische basis heeft, moet het worden verworpen.”

 

Dit kan geen reden zijn om de instructie van 9 juli te verwerpen, aangezien Srila Prabhupada vele veranderingen introduceerde: het verminderen van het vereiste aantal japa rondes van 64 naar 16, het uitvoeren van huwelijken, toestaan dat vrouwen in de tempels leven, het geven van de gayatri mantra door middel van een tape, etc.

Inderdaad, het is een onderscheidend kenmerk van acarya’s in onze lijn dat zij bijna zonder uitzondering zelf hun eigen historische precedenten scheppen. Als acarya’s is het hun onschendbaarheid om dit te doen; ofschoon het wel in toestemming met de sastrische principes is. Zoals al eerder vermeld, wordt er geen enkel sastrisch principe geschonden door het gebruik van ritviks op het moment dat de goeroe niet aanwezig is op de planeet. De boeken van Srila Prabhupada bevatten alle sastrische principes en aangezien er daarin nergens wordt vermeld dat de goeroe op dezelfde planeet aanwezig moet zijn tijdens de initiatie, kan het geen principe zijn. Daarom is het blijven inzetten van ritvik na zijn heengaan, alleen een verandering in detail zijn, niet in principe.

Srila Prabhupada deed vele dingen die niet precedent waren, vooral op het gebied van initiatie, maar toch verwerpen we die dingen niet (zie a.u.b. het schema op pagina…..).

Er kan worden tegengeworpen dat hij sommige van deze veranderingen heeft uitgelegd in zijn boeken. Dat is waar, maar er zijn ook vele veranderen die hij niet heeft uitgelegd in zijn boeken. Daarnaast was het niet nodig om gedetailleerde uitleg over het ritvik stelsel te geven in zijn boeken, aangezien hij in de praktijk al prototypes hiervan gebruikte, met als afsluiting de 9 juli instructie, waarin volledig staat vermeld hoe het stelsel verder diende te gaan. Srila Prabhupada leerde ons nooit om een traditie blindelings te volgen:

Onze enige traditie is het tevreden maken van Visnu.”
(Srila Prabhupada Bg. Lezing, 30/7/73, London)

Nee, traditie en religie zijn materieel. Ook dit zijn allemaal benamingen.”
(Srila Prabhupada kamer conversatie, 13/3/75, Tehran)

Of de instructies van Srila Prabhupada ooit op exacte wijze eerder zijn gegeven door een vorige acarya, is niet relevant. Onze enige taak is om de instructies te volgen van onze eigen acarya.

Als een initiatiestelsel alleen op grond van het ontbreken van een exact historisch precedent kan worden verworpen, dan zijn we op basis daarvan zeker gedwongen om het huidige goeroe stelsel binnen ISKCON te verwerpen.

Nooit eerder heeft een overschot aan diksa goeroes zich moeten onderwerpen aan een comité dat hen kan schorsen of hun activiteiten kan beëindigen. Geen enkele vorig initiërend goeroe in onze lijn is ooit naar het kantoor gestuurd door een tweederde meerderheidsstem, of ten prooi gevallen aan zware zondige activiteiten en als gevolg daarvan snel teruggetrokken uit de ‘geestelijke erfopvolging’. We verwerpen zulke afwijkende handelingen niet op basis van historische precedenten, maar omdat zij in volledig in conflict zijn met veel van de basis leringen uit de Vaisnava filosofie die kunnen worden gevonden in Srila Prabhupada’s boeken en ze zijn een regelrechte schending van Srila Prabhupada’s laatste instructie.

Het feit dat de er in de sastra of andere Vedische teksten niet wordt gesproken over een stelsel dat identiek is aan het ritvik stelsel, is ook niet relevant. Volgens sommige Vedische regels zouden sudra’s en vrouwen helemaal geen brahmana initiatie mogen ontvangen:

Diksa kan niet worden gegeven aan een sudra[…] Deze initiatie wordt niet volgens de Vedische regels gegeven, omdat het erg moeilijk is om een gekwalificeerde brahmana te vinden.”
(Srila Prabhupada Bg. Lezing, 29/3/71, Bombay)

Dus strikt gesproken zou Srila Prabhupada geen enkele westerse discipel mogen initiëren, aangezien zij allemaal waren geboren in een kaste die zich onder de laagste Vedische kaste bevindt. Srila Prabhupada was in staat om zulke Vedische wetten te herroepen door het aanroepen van hogere sastrische orders. Soms bracht hij deze orders tot uiting op manieren die nooit eerder waren vertoond:

Zoals Hari niet is onderworpen aan wereldse regels en regulaties, zo ook is de geestelijk leraar, die door Hem is bekrachtigd, hier niet aan onderworpen.”
(C.c. Madhya, 10.136, tekst en betekenisverklaring)

Daarom is de genade van de Allerhoogste Persoonlijkheids God en Isvara Puri niet onderworpen aan één van de Vedische regels en regulaties.”
(C.c. Madhya, 10.137)

Het belangrijke punt is dat, hoewel het ritvik stelsel misschien totaal uniek is (tenminste zover onze kennis strekt), het niet één van de hogere sastrische principes schendt. Dat Srila Prabhupada in staat was om zulke sastrische principes op genadige wijze toe te passen op een nieuwe en ongebruikelijke manier, aangepast aan de tijd, plaats en omstandigheden, is een bewijs van zijn genialiteit.

Misschien beseffen we nog niet volledig hoe uniek Srila Prabhupada is. Er is nooit eerder een wereld acarya geweest. Geen enkele vorige acarya heeft ooit verklaard dat zijn boeken voor tienduizend jaar lang de norm zullen zijn. Er is nooit eerder zoiets als ISKCON geweest. Waarom zouden we zo verrast zijn als zo’n ongekende persoonlijkheid besluit om een schijnbaar ongebruikelijk initiatiestelsel op te zetten?


10. Aangezien het ritvik stelsel niet specifiek wordt genoemd vóór 9 juli 1977, kan het onmogelijk de bedoeling zijn geweest dat dit stelsel zou doorgaan na het heengaan van Srila Prabhupada.”

 


Dit bezwaar veronderstelt dat Srila Prabhupada nooit iets nieuws zou inbrengen in de Beweging. Letterlijk genomen is deze veronderstelling absurd, omdat het betekent dat elke nieuwe instructie van de goeroe kan worden verworpen, zelfs als de instructie slechts een klein beetje anders is dan de vorige. Het impliceert dat Srila Prabhupada in zijn laatste maanden geen belangrijke instructies aan zijn Beweging kon nalaten, behalve als iedereen al bekend was met die instructies.

Zoals eerder is uitgelegd, was het ritvik stelsel niet ‘nieuw’. Voorafgaande aan de brief van 9 juli, werden de diksa initiaties in de Beweging voornamelijk uitgevoerd via het gebruik van vertegenwoordigers. Srila Prabhupada was de diksa goeroe in ISKCON en de meeste initiatieceremonies, vooral in de latere jaren, werden uitgevoerd door een tempelpresident of door een andere vertegenwoordiger of priester.

De grootste verandering die na 9 juli 1977 plaatsvond, was dat nieuwe discipelen konden worden geaccepteerd zonder dat Srila Prabhupada benaderd hoefde te worden. De brief die werd gestuurd naar nieuwe geïnitieerde discipelen, hoefde niet langer te worden ondertekend door Srila Prabhupada, en het selecteren van alle namen van geïnitieerden werd gedaan door de ritviks. Ook werd de procedure vanaf dat moment gekoppeld aan het relatief onbekende woord – ‘ritvik’.

Door het gebruik van vertegenwoordigers werden duizenden discipelen verbonden aan de bonafide acarya. De brief van 9 juli definieert het woord “ritvik” als “vertegenwoordiger van de acarya”. Het is duidelijk dat het helemaal niet nieuw is om via vertegenwoordigers geïnitieerd te worden door Srila Prabhupada. Het was louter een voortzetting van wat Srila Prabhupada onderwees en hij hanteerde dit stelsel vanaf het moment dat zijn Beweging een snelle groei doormaakte.

Waarom zou het als een grote schok komen dat dit stelsel door zou gaan na 14 november 1977?

Al was het woord ‘ritvik’ voor velen onbekend, het was niet nieuw. Dit woord en afgeleiden daarvan worden 31 keer uiteengezet door Srila Prabhupada in zijn boeken. Wat wel nieuw was, is dat het stelsel dat al vele jaren bestond, dit keer schriftelijk werd vastgelegd met daarbij de nodige aanpassingen voor de toekomst. Dit was weinig verassend, aangezien Srila Prabhupada op dat moment vele schriftelijke documenten over de toekomst van zijn Beweging uitbracht. Dit was eigenlijk de officiële invoering van een stelsel dat iedereen al kende als de standaard.

Ironisch gezien was de opmerkelijke transformatie van ritviks naar ‘zuivere materiële en spirituele opvolger acarya’s’ van Srila Prabhupada, wel daadwerkelijk ‘nieuw’. Deze specifieke verandering was zo’n grote schok dat kort na de implementatie vele honderden discipelen de Beweging verlieten en duizenden volgden hen.


Samenvatting

We hebben laten zien dat er geen ondersteunend direct bewijs is dat het ritvik stelsel zou moeten worden beëindigd na het heengaan van Srila Prabhupada. Noch is er bewijs voor de transformatie van ritviks naar diksa goeroes – modificaties a) en b). Zelfs als er heel duidelijk indirect bewijs zou zijn dat modificaties a) en b) ondersteunt, zou het nog steeds twijfelachtig zijn of dit daadwerkelijk het directe bewijs overtreft, aangezien direct bewijs doorgaans voorrang heeft.

Zoals zojuist is aangetoond was er echter niet eens een spoortje van indirect bewijs dat de beëindiging van het ritvik stelsel ondersteunt, na Srila Prabhupada’s heengaan. Kortom:

  1. Een instructie werd gericht aan de hele Beweging om te worden opgevolgd – Direct bewijs.
  2. Een onderzoek naar de instructie zelf, alsmede naar andere ondersteunde en opvolgende instructies, ondersteunt alleen de voortzetting van het ritvik stelsel – Direct bewijs.
  3. Er is geen direct bewijs dat Srila Prabhupada specifiek verklaart dat het ritvik stelsel moet worden beëindigend na zijn heengaan.
  4. Er is ook geen direct bewijs op basis van de instructie, sastra, andere instructies, speciale omstandigheden, de achtergrond, de aard en de context van de instructie, noch van iets anders dat we kunnen vinden, dat een gefundeerde reden geeft om het ritvik stelsel te stoppen ten tijde van Srila Prabhupada’s heengaan. Het is interessant dat we bij het bestuderen van deze andere factoren juist meer indirect bewijs vinden dat de voortzetting van de instructie ondersteunt.
  5. Kijkend naar de bovenstaande analyse, delen we nederig mede dat de aanpassing van Srila Prabhupada’s laatste instructie over initiaties op 14 november 1977, op zijn best een onoverwogen ongeautoriseerde daad was. We kunnen geen bewijs vinden dat modificaties a) en b) ondersteunt en deze modificaties vormen de fundering voor het huidige goeroe beleid binnen ISKCON. Het hervatten van Srila Prabhupada’s werkelijke instructies is onze enige optie als discipels, volgers en dienaren van Srila Prabhupada. Om deze overgave te ondersteunen, kijken we nu naar de conversatie van 28 mei en naar een aantal gerelateerde verwerpingen die tot verwarring kunnen leiden.


De “aanstellingsopname”

De GBC claimt in GII dat de enige rechtvaardiging voor de modificaties a) en b) van de laatste instructie op 9 juli, afkomstig is van een opgenomen kamerconversatie welke plaatsvond in Vrindavan op 28 mei 1977. Ter referentie worden de modificaties hieronder weergegeven:

Modificatie a): Dat de aanstelling van vertegenwoordigers of ritviks alleen tijdelijk was, en specifiek was bedoeld om te worden beëindigd na het heengaan van Srila Prabhupada.

Modificatie b): Nadat de ritviks zijn gestopt met hun vertegenwoordigende functie worden zij automatisch diksa goeroes en initiëren zij niet ten behoeve van Srila Prabhupada, maar maken zij discipelen voor zichzelf.

Deze sectie is toegewijd aan een nauwkeurig onderzoek van de 28 mei conversatie, zodat kan worden bekeken of deze inderdaad kan worden gebruikt om de laatste instructie aan te passen, zoals in de modificaties a) en b) hierboven.

Aangezien de gehele positie van de GBC afhangt van één stuk bewijs, is het vrij zorgelijk dat zij al minimaal vier verschillende officieel gepubliceerde versies of transcripten van ditzelfde bewijs hebben gepubliceerd:

1983: Srila Prabhupada-Lilamrita, Vol 6 (Satsvapura das Goswami, BBT)

1985: Under My Order (Ravindra Svarupa das)

1990: ISKCON Journal (GBC)

1995: Gurus and Initiation in ISKCON (GBC)

Het presenteren van vier verschillende versies van dezelfde opgenomen conversatie creëert op zichzelf al een aantal grote vraagtekens. Het zou bijvoorbeeld niet onredelijk zijn om te vragen welke versie correct is. Waarom zijn er in de eerste plaats verschillende versies? Is het transcript een compositie van meer dan één conversatie? Zijn er meerdere versies van de tape uitgebracht? Als dit zo is, kunnen we er dan zeker van zijn dat elke versie overeenkomt met een werkelijke conversatie? Dus al voordat het bewijs is onderzocht, worden we in een onaangename positie geplaatst waarin wordt verwacht dat wij een ondertekende brief aanpassen door de analyse van transcripten van opnames, waarbij er grote vraagtekens zijn over de betrouwbaarheid van de opname.

We zullen echter een compositie van de vier verschillende transcripten maken, met als doel om de tape te onderzoeken. Onderstaand volgt de conversatie, waarbij de variaties tussen haakjes staan:

(1) Satsvarupa dasa Goswami: Dan gaat onze volgende vraag over initiaties in de toekomst

(2) specifiek voor het moment dat u niet langer bij ons bent. We willen weten hoe

(3) (een) eerste en tweede initiatie(s) worden uitgevoerd.

(4) Srila Prabhupada: Ja, ik zal sommigen van jullie aanbevelen. Nadat dit is geregeld.

(5) Ik zal sommigen van jullie aanbevelen om te handelen als waarnemende acarya’s.

(6) Tamal Krsna Goswami: Wordt dat ritvik acarya genoemd?

(7) Srila Prabhupada: Ritvik. Ja. (Ja, ritviks)

(8) Satsvarupa dasa Goswami: (Dan) Wat is de relatie van die persoon die initiatie geeft en…en)

(9) Srila Prabhupada: Hij is goeroe. Hij is goeroe.

(10) Satsvarupa dasa Goswami: Maar hij handelt ten behoeve van u.

(11) Srila Prabhupada: Ja. Dat is een formaliteit. Omdat men in mijn aanwezigheid geen goeroe moet worden,

(12) dus handel ten behoeve van mij. Op mijn instructie, amara ajnaya guru hana, (is hij) (wordt) daadwerkelijk goeroe.

(13) Maar op mijn instructie.

(14) Satsvarupa dasa Goswami: Dus dan kunnen (zij) ook worden gezien als uw discipelen?

(15) Srila Prabhupada: Ja, ze zijn (hun) discipelen, (maar) (waarom) overwegen… wie

(16) Tamal Krsna Goswami: Nee. Hij vraagt of deze ritvik acarya’s die waarnemen, diksa geven,

(17) (Hun) de mensen aan wij ze diksa geven, van wie zijn de discipelen?

(18) Srila Prabhupada: Ze zijn de discipelen van hem (de discipelen van degene die initieert).

(19) Tamal Krsna Goswami: Ze zijn discipelen van hem (?)

(20) Srila Prabhupada: Degene die initieert… (En ze zijn mijn) (zijn) (hij is) klein-discipel

(21) Satsvarupa dasa Goswami: (Ja)

(22) Tamal Krsna Goswami: (Dat is duidelijk)

(23) Tamal Krsna Goswami: (Laten we verder gaan)

(24) Satsvarupa dasa Goswami: Dan hebben we een vraag betreffende….

(25) Srila Prabhupada: Wanneer ik jullie de instructie geef (om) goeroe te worden, word(en) hij (jullie) reguliere goeroe..

(26) Dat is alles. Hij (En zij) word(en) discipel(en) van mijn discipel. (Dat is het). (Zie het gewoon).

Zoals we eerder hebben weergegeven, hebben noch de 9 juli instructie, noch een door Srila Prabhupada ondertekent document, ooit expliciet terugverwezen naar de bovenstaande conversatie. Dit is vrij bijzonder, aangezien het belangrijkste argument van GII is dat deze korte uitwisseling van woorden absoluut cruciaal is voor een juist begrip van de 9 juli instructie.

Dit was niet de normale manier waarop Srila Prabhupada instructies gaf aan zijn zeer grote wereldwijde organisatie. Normaal gaf hij geen incomplete en misleidend geschreven richtlijnen, die alleen op de juiste manier kunnen worden begrepen door het onderzoeken van oude opgenomen conversaties.

Als we het belang van de betreffende instructie in beschouwing nemen, namelijk de voortgang van de Sankirtan missie voor tienduizend jaar, en wat er in precies dezelfde situatie gebeurde met de Gaudiya Matha, lijkt het onvoorstelbaar dat Srila Prabhupada iets op deze manier zou besturen. Toch is dit wat we moeten geloven volgens het huidige standpunt van de GBC. Laten we nu zorgvuldig door het samengestelde transcript gaan, waarbij er speciale aandacht wordt besteed aan alle regels waarvan GII claimt dat deze de genoemde modificaties van de 9 juli instructie ondersteunen.

Regel 1-3: Hier vraagt Satsvarupa dasa Goswami aan Srila Prabhupada een specifieke vraag over hoe initiaties in de toekomst moeten worden uitgevoerd- “specifiek voor het moment dat u niet langer bij ons bent”. Welk antwoord Srila Prabhupada ook geeft, we weten dat het specifiek is gericht op de periode na zijn heengaan, aangezien Satsvarupa hier duidelijk naar vraagt: “voor het moment dat u niet langer bij ons bent”.

Regel 4- 7: Hier beantwoordt Srila Prabhupada de vraag van Satsvarupa dasa Goswami. Hij zegt dat hij enkele discipelen zal aanstellen die zullen handelen als “waarnemende acarya’s” of “ ritviks”. Nadat hij de vraag duidelijk heeft beantwoord, blijft Srila Prabhupada stil.

Hij geeft geen verdere uitleg over dit punt, noch verklaart hij zijn antwoord of doet hij een poging daartoe. Daarom moeten we aannemen dat dit zijn antwoord was. De enige alternatieven hierop zouden kunnen zijn:

  1. Srila Prabhupada beantwoorde de vraag bewust incorrect of misleidend, of
  2. Hij hoorde de vraag niet goed en dacht dat Satsvarupa dasa Goswami alleen vroeg naar wat er gedaan moest worden in de aanwezigheid van Srila Prabhupada

Geen enkele discipel van Srila Prabhupada zou optie 1) ooit in overweging nemen en als optie 2) waarheid zou zijn, dan kan de conversatie ons niks vertellen over hoe initiaties na zijn heengaan geregeld worden; waardoor alleen nog de onaangepaste 9 juli instructie overblijft als zijn enige verklaring over initiaties in de toekomst.

Soms geeft men als argument dat het volledige antwoord alleen stukje voor stukje kan worden achterhaald uit de rest van de conversatie. Het probleem met deze uitleg is dat Srila Prabhupada, door op deze manier instructies te geven, de originele vraag van Satsvarupa dasa Goswami alleen correct kan beantwoorden als er wordt voldaan aan de volgende condities:

• Dat iemand meer vragen zou stellen.

• Dat de vragen door puur geluk precies de juiste antwoorden zouden geven op Satsvarupa Maharaja’s originele vraag.

Dit zou een bijzondere manier zijn om een vraag te beantwoorden bij het besturen van een wereldwijde organisatie, en dit was zeker niet Srila Prabhupada’s manier. Als het inderdaad is zoals de GBC voorstelt, dat hij de moeite nam om de hele Beweging een brief te sturen met instructies over initiaties die alleen zouden gelden voor de tijdsduur van slechts vier maanden, dan zou hij zeker niet op zo’n onduidelijke manier instructies geven die voor tienduizend jaar zouden kunnen gelden.

Als we naar dit transcript kijken met als doel om de modificaties a) & b) onweerlegbaar te ondersteunen, dan is het resultaat nog niet erg goed tot dusverre. Srila Prabhupada wordt gevraagd wat er zal gebeuren met initiaties, specifiek wanneer hij is heengegaan; hij antwoord dat hij ritviks zal aanstellen. Dit spreekt de beide voorgestelde modificaties van de GBC compleet tegen en versterkt simpelweg het idee dat de 9 juli instructie was bedoeld om “voortaan” gehanteerd te worden. Laten we verder lezen:

Regels 8-9: Hier vraagt Satsvarupa dasa Goswami welke relatie de initiërende persoon heeft met de persoon die geïnitieerd is. Satsvarupa dasa Goswami heeft zijn vraag nog niet afgemaakt als Srila Prabhupada direct antwoord “hij is goeroe”. Aangezien ritviks per definitie niet degene zijn die initiëren, kan Srila Prabhupada alleen naar zichzelf hebben verwezen als de “goeroe” van de geïnitieerden. Dit wordt in de brief van 9 juli bevestigd, waarin drie keer wordt vermeld dat degenen die worden geïnitieerd “de discipelen worden van Srila Prabhupada”

Soms wordt een merkwaardige theorie naar voren gebracht, waarin men stelt dat Srila Prabhupada bedoelde dat de ritviks goeroe zouden worden toen hij zei: “hij is goeroe”. Dit is erg merkwaardig aangezien Srila Prabhupada vlak daarvoor ritvik had gedefinieerd als “waarnemende acarya” (letterlijk een priester die een soort van religieuze of ceremoniële taak uitvoert). In de brief van 9 juli maakt Srila Prabhupada precies duidelijk welke ceremoniële taken deze priesters zullen uitvoeren. Het was de bedoeling dat zij spirituele namen zouden geven aan de nieuwe geïnitieerden, en in het geval van een tweede initiatie zouden zij op het gyatri draad chanten (alles ten behoeve van Srila Prabhupada). Dat was alles. Er staat nergens dat ze diksa goeroes worden en hun eigen discipelen initiëren, of dat ze een zelfstandig handelend geestelijk leraar worden. De brief definieert ritvik specifiek als “vertegenwoordiger van de acarya”. Ze moesten handelen namens de acarya, niet als zelfstandige acarya’s met eigen rechten. Als dit laatste het geval zou zijn, waarom zou Srila Prabhupada dan verwarring brengen door de ritviks “goeroe” te noemen? Als zij initiërende goeroes zouden worden, waarom noemde hij ze dan niet gewoon zo om verwarring te voorkomen?

Bij het discussiëren van filosofische of bestuurlijke kwesties over zijn positie als acarya, sprak Srila Prabhupada vaak over zichzelf in de derde persoon. Het is in dit geval heel begrijpelijk dat hij dit deed, aangezien Satsvarupa dasa Goswami’s vragen in de derde persoon stelde.

De conversatie kan daarom alleen kloppen, als we ervan uitgaan dat Srila Prabhupada de goeroe is die nieuwe discipelen initieert door middel van zijn vertegenwoordigers, de ritviks.

Hoewel de antwoorden van Srila Prabhupada behoorlijk duidelijk en consistent zijn, lijkt het alsof er op dit moment enige verwarring is in de geest van de persoon die de vragen stelt. Dit is waar Satsvarupa dasa Goswami in regel 10 vraagt – “Maar hij handelt ten behoeve van u”. De “hij” waaraan Satsvarupa dasa Goswami refereert is de ritvik, terwijl de “hij” waaraan Srila Prabhupada refereerde, zoals we hebben laten zien, alleen hijzelf kon zijn, aangezien hij de enige persoon is die initieert binnen het ritvik stelsel. Ondanks de schijnbare verwarring van zijn discipel, past Srila Prabhupada behendig zijn volgende antwoord aan en geeft antwoord op hetgeen Satsvarupa dasa Goswami’s zich werkelijk zorgen over maakt, namelijk de status van deze toekomstige ritviks.

Regel 11-13: In GII wordt geclaimd dat dit het bewijs is voor modificatie a). Voordat we overwegen of deze regels inderdaad zulk bewijs leveren, moeten we eerst teruggaan naar de analyse van de regels 1 – 7 .

Als de regels 11 -13 leiden tot modificatie a), dan is dit als gevolg tegenstrijdig met de regels 1 – 7, waarin Srila Prabhupada al duidelijk heeft geantwoord dat de ritviks zouden worden aangesteld “specifiek” voor na zijn heengaan. Dus als modificatie a) inderdaad wordt bewezen in regels 11 – 13, is het gevolg dat Srila Prabhupada een stelling tegenspreekt die hijzelf vlak daarvoor had gemaakt. Als dit het geval is, dan is het transcript opnieuw niet bruikbaar om bewijs te leveren over toekomstige initiaties, aangezien twee totaal tegensprekende posities worden bekrachtigd in hetzelfde gesprek. Opnieuw worden we gedwongen om te verwijzen naar de laatste instructie van 9 juli (zonder modificaties).

Laten we kijken of het bewijs daadwerkelijk aanwezig is. Vergeet niet dat we zoeken naar een specifieke uitspraak waarin ritviks hun taken moeten opgeven op het moment dat Srila Prabhupada heengaat. Met andere woorden, dat zij alleen kunnen handelen in zijn aanwezigheid.

Bij het lezen van regels 11-13 zien we dat er niet meer wordt gezegd dan dat zij als ritviks moeten handelen in zijn aanwezigheid, omdat zij in zijn aanwezigheid geen goeroe kunnen zijn. Dus Srila Prabhupada bevestigt simpelweg een principe die hij incidenteel gebruikte wanneer hij met ambitieuze discipelen omging: men moet in de aanwezigheid van de goeroe alleen handelen ten behoeve van hem. Wat Srila Prabhupada echter niet zegt, is dat dit “handelen ten behoeve van hem” moet stoppen nadat hij de planeet verlaat. Hij zegt ook niet dat “handelen ten behoeve van hem” alleen mogelijk is wanneer hij aanwezig is. Inderdaad, tot dusverre koppelt hij zijn fysieke aanwezigheid nergens aan het handelen als ritvik, maar hij geeft juist simpelweg een reden dat voorkomt dat zijn discipelen als goeroe handelen. Het is dit “geen goeroe worden” dat is gekoppeld aan het handelen als ritvik.

Met andere woorden, op het moment van deze conversatie is de fysieke aanwezigheid van Srila Prabhupada één van de redenen dat ze geen diksa goeroes konden worden. Maar dit is niet de enige hindernis die zijn discipelen weerhoudt om de goeroe mantel aan te trekken, zoals we zullen zien in de eerst volgende regel.

In regel 12 zien we dat men om goeroe te worden ook afhankelijk is van een specifieke instructie van Srila Prabhupada – “op mijn instructie”. Hij herhaalt deze voorwaarde in regel 13 – “Maar op mijn instructie”, en nogmaals in regel 25 –“Wanneer ik de instructie geef”. Het is duidelijk dat dit niet de instructie zelf kan zijn, waarom zou hij anders zeggen: “Wanneer ik de instructie geef”? Als dit daadwerkelijk de instructie was om goeroe te worden na zijn heengaan, zoals de GBC volhoudt, dan zou hij zeker iets hebben gezegd in de trend van: “Ik geef jullie nu de instructie dat zodra ik heenga, jullie stoppen met het handelen als ritviks en diksa goeroes worden”. Zo’n uitspraak zou zeker leiden tot de nodige geloofwaardigheid voor de huidige positie van de GBC en de M.A.S.S. doctrine. Zoals echter kan worden gezien, is er nergens in de 28 mei conversatie ook maar iets dat in de buurt komt van zo’n uitspraak.

Verder redeneert men dat het gebruik van het “amara ajnaya” vers op dit moment betekent dat de instructie om goeroe te worden al is gegeven, aangezien deze instructie van Lord Caitanya al vele malen was herhaald door Srila Prabhupada. Het “amara ajnaya” vers verwijst, zoals we hebben gezien, alleen naar een siksa goeroe; we weten dat de instructie om diksa goeroe te worden nog niet is gegeven, aangezien Srila Prabhupada stelt: “Wanneer ik de instructie geef. Daarom gebruikt Srila Prabhupada het vers op dit moment simpelweg om mee te delen dat een instructie nodig is voordat goeroeschap, van welk soort dan ook, kan worden vervuld.

In de regels 11 -13 is in elk geval niks dat Srila Prabhupada’s duidelijke antwoord op de originele vraag van Satsvarupa verandert (regels 1 – 7). Daarom blijft onze uitleg van de regels 1 – 7 intact. Srila Prabhupada sprak zichzelf niet tegen en de instructie van 9 juli blijft tot dusverre onveranderd.

Wat de regels 11 – 13 wel duidelijk maken, is dat het ritvik stelsel actief diende te zijn ten tijde van Srila Prabhupada’s aanwezigheid, maar niet dat het alleen actief kan zijn als hij aanwezig is. De brief van 9 juli maakt dit in ieder geval duidelijk door het woord “voortaan”. Het woord “voortaan” overkoepelt alle tijdframes vanaf die dag, ongeacht wat de fysieke staat van Srila Prabhupada is. Laten we verder lezen.

Regels 14 – 15: Op dit moment is het interessant dat Satsvarupa dasa Goswami een vraag stelt in de eerste persoon: “Dus dan kunnen (zij) ook worden gezien als uw discipelen?” Srila Prabhupada antwoord: Ja, ze zijn discipelen…” waarmee hij opnieuw bevestigt dat de toekomstige discipelen zijn eigendom zijn. Hoewel het niet duidelijk is wat Srila Prabhupada gaat zeggen, is zijn eerste antwoord erg uitgesproken. Er wordt hem een directe vraag gesteld over zijn positie en hij antwoord “Ja”.

Als de GBC de modificaties a) en b) staande had willen houden, had Srila Prabhupada deze vraag moeten beantwoorden op ongeveer de volgende manier: “Nee, ze zijn niet mijn discipelen.” Wat Srila Prabhupada verder wilde gaan zeggen is irrelevant, aangezien niemand dit ooit kan weten. We weten alleen dat hij op het moment waarop hem werd gevraagd of de toekomstige geïnitieerden zijn discipelen zouden zijn, hij als antwoord gaf: “Ja” ; opnieuw is dit niet zo goed teken voor de modificaties a) en b).

Regel 16 – 18: Tamal Krsna Goswami lijkt enige verwarring op te merken en onderbreekt Srila Prabhupada. Hij verduidelijkt de vraag van Satsvarupa dasa Goswami, door aan Srila Prabhupada te vragen van wie de discipelen zijn die diksa ontvangen van de ritviks. Opnieuw antwoord Srila Prabhupada in de derde persoon (nadat de vraag ook in de derde persoon werd gesteld): “Zij zijn discipelen van hem”. Zoals we hebben aangegeven, kan hij alleen naar zichzelf verwijzen, aangezien ritviks per definitie geen eigen discipelen bezitten. Tevens weten we dat hij zeker naar zichzelf verwees, aangezien hij antwoord in enkelvoud (“zijn discipelen … degene die initieert”), terwijl de vraag in meervoud aan hem werd gesteld (“deze ritvik-acarya’s”).

Een idee dat soms naar voren wordt gebracht, is dat Tamal Krsna Goswami de vraag op een bepaalde vage futuristische manier stelt, waarbij de ritviks op een onbekend tijdstip op één of andere manier zelf veranderen in diksa goeroe’s. Volgens deze theorie neemt Srila Prabhupada op mystieke wijze de gedachtegang van Tamal Krsna Goswami over, en antwoord hij dat de toekomstige geïnitieerden “zijn discipelen” zijn. Hij zou hiermee bedoelen dat zij de discipelen van de ritviks zijn, die eigenlijk geen ritviks maar diksa goeroes zijn. Naast het feit dat deze betoverende ‘ontmoeting van gedachtes’ zowel onwaarschijnlijk als erg speculatief is, bevat deze hypothese ook minstens één ander probleem:

Tot op dit moment heeft Srila Prabhupada niet aangegeven dat de ritviks, die hij nog moest benoemen, ooit in een andere capaciteit zouden handelen dan als ritviks. Dus waarom zou Tamal Krsna Goswami veronderstellen dat hun status zou veranderen?

Regels 19 – 20: Tamal Krsna Goswami (TGK) herhaalt het antwoord en dan vervolgt Srila Prabhupada: “degene die initieert… zijn klein-discipel.” We hebben de versie van het transcript waarin Srila Prabhupada zegt “zijn klein-discipel”, verkozen boven de versie “hij is klein-discipel”, aangezien dit de grootste overeenkomst vertoont met onze kopie van de tape en het lijkt het best samen te gaan met de logica van de conversatie. (De andere mogelijkheid is dat de persoon die initieert tegelijkertijd een klein-discipel zou worden! – degene die initieert… hij is klein-discipel.”)

Het argument dat Srila Prabhupada naar de ritviks in plaats van zichzelf zou verwijzen, toen hij in de derde persoon sprak, kan worden getest door de conversatie te veranderen in samenspraak met deze visie, waarbij de derde persoon wordt vervangen door de eerste persoon (zichtbaar tussen haakjes), regels 17-20:

TKG: Van wie zijn de discipelen?

Srila Prabhupada: Ze zijn (de ritvik’s) discipelen.

TKG: Ze zijn (de ritvik’s) discipelen.

Srila Prabhupada: (De ritvik) initieert… (De ritvik’s) klein-discipel…

Gegeven de voorwaarde dat ritviks alleen een waarnemende functie hebben, en dat hun rol alleen vertegenwoordigend is, zou dit op zichzelf het bewijs voor de lezer vormen om in te kunnen zien dat deze interpretatie van de regels 17-20 onzin is. Dat een ritvik zijn eigen discipelen heeft, is al een tegenspraak, dus niet te spreken over het hebben van klein-discipelen.

Omdat we uitspraken in de derde persoon accepteren als uitspraken in de eerste persoon, kan men het verwijt maken dat de woorden van Srila Prabhupada worden verdraaid. We vinden echter dat onze interpretatie consistent is met de taak die Srila Prabhupada toekende aan zijn ritviks. Bij het overwegen van deze conversatie lijken er slechts twee mogelijke interpretaties te zijn:

 

  1. Toekomstige nieuwe discipelen zouden behoren tot de ritviks priesters, die per definitie geen diksa goeroes maar waarnemers zijn, en speciaal in het leven zijn geroepen om te handelen als gemachtigden.
  2. Toekomstige nieuwe discipelen zouden behoren tot de diksa goeroe, Srila Prabhupada.

Optie 1 is gewoon absurd. Daarom gaan we voor optie 2 als de enige rationele keuze, en dus hebben we de opname op die wijze geïnterpreteerd.

Regels 25-26: Srila Prabhupada stelt de onmiskenbare voorwaarde dat men alleen goeroe kan worden, als hij de instructie geeft. In zo’n geval zouden nieuwe geïnitieerden “de discipel van mijn discipel” zijn.

Men maakt een grote ophef over de term “klein-discipel”. Voor velen werkt Srila Prabhupada’s gebruik van deze zin als een bepalende uitspraak, aangezien er alleen sprake kan zijn van klein-discipelen als er diksa goeroes zijn. Dit is waar. Helaas negeert men vaak de woorden die achter de term “zijn klein-discipel” komen. Srila Prabhupada verklaart vervolgens dat een klein-discipel en derhalve een diska goeroe, alleen kan bestaan wanneer Srila Prabhupada zijn discipel de instructie geeft om een diksa goeroe te worden. Met andere woorden, Srila Prabhupada zegt simpelweg dat wanneer een goeroe zijn discipel de instructie geeft om diksa goeroe te worden, hij klein-discipelen zal hebben (“zijn klein-discipel”), aangezien de nieuwe diksa goeroe dan op eigen basis zal initiëren (hij wordt discipel van mijn discipel”). Dit lijkt een duidelijk gegeven dat niemand kan bestrijden. Maar waar is de instructie die zorgt dat dit goeroeschap realiteit wordt? Zeker niet in de regels 25 – 26, of waar dan ook in de conversatie.

In werkelijkheid wordt er in de conversatie van 28 mei geen instructie gegeven aan een specifiek persoon om wat dan ook te doen. Srila Prabhupada maakt simpelweg zijn intentie kenbaar; hij zal ergens in de toekomst enkele ritviks aanstellen. Dan gaat hij over tot het beantwoorden van de wat warrige vragen over goeroe-discipel relaties binnen het ritvik stelsel. Daarna verklaart hij wat er zou gebeuren als hij ooit zou besluiten om iemand de werkelijke instructie te geven om diksa goeroe te worden. Het is echter duidelijk dat de specifieke instructie waarin specifieke mensen worden genoemd om specifieke taken uit te voeren, als eerst werd gegeven op 7 juli (zie a.u.b. bijlagen), en daarna werd bevestigd in de ondertekende brief van 9 juli. Maar zoals kan worden gezien in de brief van 9 juli, wordt er nergens gesproken over elf aangestelde ritviks die ooit diksa goeroes zouden worden, of dat het ritvik stelsel ooit zal stoppen.

Na onze uitvoerige analyse van de 28 mei conversatie, is het duidelijk dat de GBC een klassiek voorbeeld presenteert van cirkel argumentatie:

Om de modificaties a) en b) te ondersteunen, wat absoluut vitaal is voor de huidige positie over goeroes binnen de ISKCON, wordt ons verteld dat we de brief van 9 juli moeten aanpassen vanwege een instructie die Srila Prabhupada schijnbaar heeft gegeven in het transcript van 28 mei. Nadat we het transcript echter zorgvuldig hebben gelezen, zien we dat Srila Prabhupada zegt dat ze alleen goeroes kunnen worden “Wanneer ik de instructie geef”. Dus hoe kan er worden beweerd dat “Wanneer ik de instructie geef” dezelfde “ instructie” is als die uiteindelijk op 7 en 9 juli werd gegeven, aangezien deze “instructie” alleen maar was om ritviks te creëren en waarvan de GBC juist diende te bewijzen dat deze aangepast moest worden om hun cruciale modificaties a) en b) te kunnen ondersteunen?

Helaas is de manier van redeneren waarin GII uitblinkt overgenomen en worden we onverbiddelijk meegesleurd in de absurde bovenstaande uitzichtloze situatie.

Als hulpmiddel om de bovenstaande impasse te begrijpen kunt u het diagram op pagina …. bekijken.

Uiteindelijk is het grootste probleem van de hele modificatie theorie, los van de duidelijke afwezigheid van enig ondersteunend bewijs, dat een instructie niet op legale wijze kan worden aangepast door gebruik te maken van informatie die niet beschikbaar was voor de mensen die de instructie hadden moeten uitvoeren.

Als er in de conversatie van 28 mei inderdaad duidelijke instructies te vinden waren die de modificaties a) en b) ondersteunden, dan zou de laatste brief op zijn minst enkele toespelingen over deze instructie bevatten. Het belangrijkste doel van de ontmoeting op 28 mei was dan ook om helder te krijgen hoe de initiaties geregeld zouden worden nadat Srila Prabhupada de planeet verlaten had. En toch wordt aangevoerd dat wanneer Srila Prabhupada eindelijk zijn laatste geschreven richtlijn over initiaties uitbracht, hij om welke reden dan ook, alleen maar aangaf wat er gedaan moest worden voordat hij de planeet zou verlaten.

Srila Prabhupada gaf met andere woorden zogenaamd een duidelijk expliciet antwoord op een onderwerp waar hij niet over werd gevraagd; terwijl hij het belangrijke onderwerp, hoe initiaties er voor de komende tienduizend jaar uit zouden komen te zien, helemaal niet zou behandelen in zijn laatste ondertekende instructie over dit onderwerp.

We kunnen geen voorbeeld vinden van Srila Prabhupada waarin hij zijn gemeenschap op de volgende manier bestuurt:

  1. Het uitbrengen van belangrijke richtlijnen waarin het belangrijkste doel van de richtlijnen niet wordt benoemd.
  2. Het bewust achterhouden van vitale informatie dat verwijst naar een belangrijk nieuw managementstelsel.
  3. Verwachtend dat de ontvangers van zijn instructies mystieke gedachtelezers waren, zodat ze op de juiste manier een instructie konden opvolgen.

De gebruikelijke verdediging is dat Srila Prabhupada in de laatste brief geen uitleg hoefde te geven over initiaties in de toekomst, aangezien hij in zijn boeken en lezingen al heeft uitgelegd dat hij wilde dat iedereen diksa goeroe zou worden. Eerder in bezwaar 7 is al bewezen dat dit onwaar is(zie a.u.b. pagina …).

In GII is tevens een andere poging gedaan om de modificaties a) en b) te ondersteunen door middel van de 28 mei conversatie. Hierbij wordt gewezen op Srila Prabhupada’s gebruik van het “amara ajnaya guru hana” vers in regel 12. Het vers wordt ook later in de 28 mei conversatie herhaald, nadat er is gesproken over de translatie van zijn boeken. Volgens deze visie is de ritvik instructie identiek aan de instructie om een diksa goeroe te worden, simpelweg omdat Srila Prabhupada deze bekende instructie van Heer Caitany (iedereen moet goeroe worden) noemde in dezelfde conversatie als waar hij sprak over ritviks. Maar het enige dat Srila Prabhupada verkondigt is dat:

“… iemand die de instructies van zijn goeroe begrijpt, dezelfde parampara, hij kan goeroe worden. En daarom zal ik sommigen van jullie selecteren.” (Conversatie op 28 mei 1977)

Hierbij zijn de volgende punten belangrijk om te overwegen:

  1. Wat was de “instructie van de goeroe” die ze moesten begrijpen? – ze moesten handelen als ritviks.(“ Ik zal sommige van jullie aanbevelen om te handelen als waarnemende acarya’s.”)
  2. Waar worden ze uiteindelijk voor geselecteerd? – ze moesten handelen als ritviks (zie a.u.b. de brief van 9 juli op pagina ….)
  3. En als zij de instructie van de goeroe volgen, wat voor soort goeroe worden zij dan? Zoals eerder duidelijk werd uit de analyse van Heer Caitanya’s instructie om “goeroe te worden”, is iedereen die op betrouwbare wijze deze instructie uitvoert, automatisch gekwalificeerd als siksa goeroe.

GII doet een voorstel dat zichzelf tegenspreekt; door het volgen van de goeroe’s instructie om alleen te handelen als ritvik (niet als diksa goeroe) zou men automatisch moeten handelen als diksa goeroe.

Met deze logica zou iedereen die ook maar één instructie van de goeroe opvolgt, automatisch een specifieke instructie krijgen om diksa goeroe te worden! Helaas toont GII geen enkel bewijs om deze theorie te ondersteunen. Zoals eerder is aangetoond, is het gebruik van het “amara ajnaya” vers simpelweg een instructie voor iedereen om alleen siksa goeroe te worden (“Het beste is om geen discipelen te accepteren.”)


Ter conclusie

  1. Op 9 juli 1977 stelde Srila Prabhupada 11 ritviks aan die de eerste en tweede initiaties “voortaan” zouden uitvoeren.
  2. Er is geen bewijs in de conversatie van 28 mei dat kan worden gebruikt om de 9 juli instructie op zo’n manier aan te passen, dat de aangestelde ritviks moeten stoppen met hun werkzaamheden na het heengaan van Srila Prabhupada.
  3. Er is ook niks in de conversatie van 28 mei dat kan worden gebruikt om de 9 juli instructie op zo’n manier aan te passen, dat de ritviks zouden veranderen in diksa goeroes op het moment dat Srila Prabhupada de planeet verliet.
  4. Wat wel duidelijk wordt uit de conversatie van 28 mei is dat het de bedoeling was dat de ritviks na het heengaan van Srila Prabhupada actief zouden moeten zijn.

Er moet worden opgemerkt dat er van dezelfde conversatie op zijn minst vier verschillende transcripten en drie verschillende ‘officiële’ interpretaties van de GBC zijn. Om deze reden alleen al vinden veel toegewijden dat deze conversatie niet kan worden gezien als vaststaand bewijs. Als dit de conclusie van de lezer is, dan heeft hij geen andere keus dan om wederom terug te keren naar de laatste instructie in de brief van 9 juli, aangezien het een ondertekende en duidelijk geschreven brief is, verstuurd naar de hele beweging. Dit zou zeker de conclusie zijn in een rechtbank; geschreven en ondertekend bewijs heeft altijd de voorkeur boven bandopnames. De enige reden dat wij de 28 mei conversatie hier zo zorgvuldig onderzocht hebben, is omdat de GBC het naar voren heeft gebracht als het enige bewijs ter ondersteuning van de modificaties a) en b).

We zijn daarom gedwongen om de modificaties a) en b) totaal te verwerpen, aangezien er geen ondersteunend bewijs voor deze modificaties is. De modificaties vormen de basis van de GBC’s huidige positie over initiaties binnen ISKCON. Het gevolg is dat de instructies in het bestuursdocument van 9 juli inderdaad de laatste instructie van Srila Prabhupada over initiaties bevat en daarom zou moeten worden gevolgd.

Er volgen nu enkele gerelateerde verwerpingen waarvan wij denken dat het nuttig is om ze te bespreken.

 


Andere gerelateerde bezwaren

 

1. “Srila Prabhupada heeft het gebruik van ritviks niet in zijn boeken genoemd.”

 

1) Het woord ‘ritvik’ (dat ‘priester’ betekent), en afgeleiden van het woord, hebben in feite 31 afzonderlijke verwijzingen in Srila Prabhupada’s boeken, slechts iets minder dan het woord “diksa” en afgeleiden daarvan, dat 41 afzonderlijke verwijzingen heeft in de boeken van Srila Prabhupada. Het gebruik van ritvik priesters om te assisteren in ceremonieën is een concept dat volledig wordt erkend in de boeken van Srila Prabhupada:

Ritvik: 4.6.1 / 4.7.16 / 5.3.2 / 5.3.3 / 5.4.17 / 7.3.30 / 8.20.22 /

9.1.15

Rtvijah: 4.5.7 / 4.5.18 / 4.7.27 / 4.7.45 / 4.13.26 / 4.19.27 /

4.19.29 / 5.3.4 / 5.3.15 / 5.3.18 / 5.7.5 / 8.16.53 / 8.18.21 /

8.18.22 / 9.4.23 / 9.6.35

Rtvijam: 4.6.52 / 4.21.5 / 8.23.13 / 9.13.1

Rtvigbhyah: 8.16.55

Rtvigbhih: 4.7.56 / 9.13.3

(al deze referenties komen uit de Srimad-Bhagavatam)

2) Hoewel spirituele principes uitvoerig zijn behandeld in Srila Prabhupada’s boeken, werden specifieke details met betrekking tot die principes niet gegeven (bijvoorbeeld op het gebied van murti verering). Deze specifieke details werden doorgaans via een andere manier gecommuniceerd, bijvoorbeeld via brieven en door dit te laten zien in de praktijk. Men moet dus onderscheid maken tussen het principe van diksa of initiatie en de details van het formele proces. Srila Prabhupada heeft diksa nooit gedefinieerd in termen van een rituele ceremonie, maar als een reçu voor de transcendentale kennis die leidt tot bevrijding:

Met andere woorden, de geestelijk leraar ontwaakt het originele bewustzijn van het slapend levend wezen, zodat hij Heer Vishnu kan aanbidden. Dit is het doel van diksa, of initiatie. Initiatie betekent het ontvangen van zuivere kennis over spiritueel bewustzijn.” (C.c. Madhya, 9.61, samenvatting)

Diksa betekent het initiëren van een discipel met transcendentale kennis waardoor hij bevrijd raakt van alle materiële besmettingen.” (C.c. Madhya, 4.111, samenvatting)

Diksa is het proces waarmee iemand zijn transcendentale kennis kan doen ontwaken en alle reacties, veroorzaakt door zondige activiteiten, kan vernietigen. Een persoon die deskundig is in het bestuderen van de geopenbaarde geschriften kent dit proces als diksa.” (C.c. Madhya, 15.108, samenvatting)

Diksa is normaal gesproken verbonden met een ceremonie, maar dit is zeker niet essentieel, het is meer een formaliteit:

“Dus in ieder geval was ik van 1922 tot 1933 niet geïnitieerd in de praktijk, maar ik kreeg het idee om de leer van Caitanya Mahaprabhu te prediken. Dat hield me bezig. En dat was de initiatie van mijn Guru Maharaja.” (Srila Prabhupada Lezing, 10/12/76, Hyderabad)

Initiatie is een formaliteit. Wanneer je serieus bent, dat is werkelijke initiatie. Mijn aanraking is simpelweg een formaliteit...Het is jouw vastberadenheid, dat is initiatie.” (“The Search for the Divine”, Back to Godhead #49)

“…geestelijke erfopvolging betekent niet altijd dat iemand officieel geïnitieerd moet zijn. Erfopvolging betekent het accepteren van de conclusie van de erfopvolging.” (Srila Prabhupada Brief aan Dinesh, 31/10/69)

Het chanten van Hare Krsna is onze belangrijkste taak, dat is werkelijke initiatie. En wanneer je mijn instructie op dat gebied volgt, is de initiator daar al.” (Srila Prabhupada Brief aan Tamal Krsna, 19/8/68)

Nou, initiatie of geen initiatie, het belangrijkste is kennis...kennis. Initiatie is formaliteit. Net als je naar school gaat voor kennis en de toelating een formaliteit is. Dat is niet erg belangrijk.” (Srila Prabhupada Interview, 16/10/76, Chandigarh)

Srila Prabhupada: Wie mijn leerling is? Laat hem ten eerste de voorgeschreven regels strikt volgen.

Leerling: Zolang ze deze volgen, dan is hij…

Srila Prabhupada: Dan is hij in orde.
(Srila Prabhupada Ochtendwandeling, 13/6/76, Detroit)

“…tenzij er discipline is, is er geen sprake van discipel. Discipel betekent iemand die de discipline volgt.” (Srila Prabhupada Ochtendwandeling, 8/3/76, Mayapur)

Als iemand de discipline niet naleeft, dan is hij geen discipel” (S.B. Lezing, 21/1/74)

Dus de ceremoniële initiatie is een formaliteit die uitgevoerd wordt om de serieuze belofte van de leerling te consolideren in het diksa proces. Zulke beloftes omvatten:

• Het ontvangen van transcendentale kennis die hem zal zuiveren van alle besmetting.

• Het behouden van de vastberadenheid om altijd de instructie van de diksa goeroe te volgen.

• Beginnen om de opdrachten van de spiritueel leraar enthousiast uit te voeren.

Srila Prabhupada heeft duidelijk kenbaar gemaakt dat de formaliteit van de ceremonie ook alleen een ceremonie is, niet iets essentieels. Verder bevat de formalisering van de initiatie via een ceremonie een aantal onderdelen:

1. Aanbeveling door een functionaris, meestal de Tempelpresident.

2. Acceptatie door uitvoerende ritvik.

3. De deelname aan een vuur yajna.

4. Het aannemen van een spirituele naam.

Alleen voor punten 2 en 4 is het noodzakelijk dat een ritvik priester betrokken wordt. 1 en 3 worden meestal uitgevoerd door de Tempelpresident.

Zoals eerder vermeld, staat nergens dat de goeroe en de leerling op dezelfde planeet aanwezig moeten zijn voordat de leerling een element van diksa kan ontvangen, zoals transcendentale kennis, vernietiging van zondige reacties, een vuur yajna ceremonie en een spirituele naam. Aan de andere kant kan elk element van diksa (kennisoverlevering, de yajna, etc.) vrij makkelijk gegeven worden zonder de fysieke aanwezigheid van de goeroe. Dit werd praktisch gedemonstreerd door Srila Prabhupada, aangezien hij alle elementen van diksa gaf door tussenkomst van zijn discipelen en boeken. Er worden dus door het gebruik van ritviks geen spirituele principes veranderd. Er is alleen een verandering in detail.

Om het gebruik van ritviks in het juiste perspectief te plaatsen, is aangetoond dat we hier te maken hebben met de details van een formaliseringceremonie; een ceremonie die zelf staat voor één enkel element dat geen essentieel onderdeel is van het transcendentale diksa-proces (zie “Diksa” diagram op p. ….). We zien dat Srila Prabhupada deze onderdelen behandelde naar verhouding tot de belangrijkheid ervan:


Onderwerp

Uitgelegd in Boeken?

Volgens Traditie?

Grote Veranderingen aan Traditie?

Veranderingen aan Traditie Uitgelegd in Boeken?

Diksa

JA

NEE

Kennis voornamelijk gegeven via Vani en niet via fysiek contact

Weinig gebruik van persoonlijke pariksa

Nieuwe standaard voor initiatie

ENKELE

Initiatie ceremonie

NEE

NEE

Gebruik van afgezanten om te chanten op de mala van geïnitieerden

Geven van Gayatri mantra op magnetische tape

NEE

Proces van het geven van een naam

NEE

NEE

Naam gegeven tijdens Harinam diksa

Het gebruik van afgezanten om naam te geven

NEE

 


Dat het gebruik van ritviks in initiatieprocedures niet specifiek wordt vermeld in Srila Prabhupada’s boeken, komt overeen met hoe Srila Prabhupada zaken omtrent initiatie behandelde; specifieke vermeldingen staan in verhouding met het belang van de betreffende vernieuwingen.

2. “Hoe kan pariksa (de wederzijdse verkenning tussen discipel en goeroe), een essentieel onderdeel van diksa, worden bereikt zonder fysiek contact?

 

Deze vraagt ontstaat uit de gestelde eis dat een discipel een goeroe moet “benaderen”, “dienen” en “vragen dient te stellen” en de goeroe de discipel moet “observeren” (C.c. Madhya 24.330). Als we deze verzen zorgvuldig bestuderen, worden de volgende punten duidelijk:

• Er wordt niet verklaard dat dit “dienen”, “vragen stellen” en “observeren” afhankelijk is van rechtstreeks fysiek contact.

• De betekenisverklaring uit de Bg 4.34 verklaart dat deze activiteiten essentieel zijn voor een discipel. Dus als het voor deze activiteiten absoluut nodig is dat de goeroe op dezelfde planeet aanwezig is, dan is niemand Srila Prabhupada’s discipel sinds 14 november 1977.

• Het “stellen van vragen” stelt de “geestelijk leraar” in staat om “kennis door te geven”. Het “doorgeven van kennis” is echter ook de definitie van siksa, en het wordt al geaccepteerd dat het bij het doorgeven van siksa niet nodig is dat de goeroe op dezelfde planeet aanwezig is. (zie a.u.b. p…………- “Dient de goeroe fysiek aanwezig te zijn?). En zoals hierboven beschreven, zou met deze logica niemand enige kennis hebben ontvangen sinds 14 november 1977.

• Het “observeren” is simpelweg de acceptatie van de toekomstige discipel om de vier reguliere principes te volgen en dit kan worden geobserveerd door vertegenwoordigers van de goeroe:

In onze Krishna Bewustzijn Beweging is het een vereiste dat men bereid is om de vier pilaren van het zondige leven op te geven[…]. In Westerse landen proberen we vooral eerst te observeren of een potentiële discipel bereid is om de reguliere principes te volgen.” (C.c. Madhya, 24.330, betekenisverklaring, accentuering toegevoegd)

Deze mogelijkheid om vertegenwoordigers te gebruiken wordt een paar regels later opnieuw herhaald bij het bespreken van de observatie die nodig is voor potentiële tweede initiatie kandidaten:

Op deze manier verleent de discipel devotionele dienst onder de leiding van de geestelijk leraar, of zijn vertegenwoordigers, voor minstens zes maanden tot een jaar.”
(C.c. Madhya, 24.330, betekenisverklaring, accentuering toegevoegd)

Een paar regels later wordt duidelijk hoe belangrijk het gebruik van vertegenwoordigers is:

De geestelijk leraar moet de leergierigheid van de discipel minstens zes maanden tot een jaar observeren.”(CC. Madhya, 24.330, betekenisverklaring)

• Door de manier waarop Srila Prabhupada zijn gemeenschap heeft opgezet, kon aan bovenstaande voorwaarde onmogelijk worden voldaan. Hij kon onmogelijk elk van zijn duizenden discipelen voor de volledige zes maanden hebben geobserveerd. Daarom was het gebruik van vertegenwoordigers geen kwestie van keus, maar het was volstrekt onvermijdelijk. Alleen op die manier kon Srila Prabhupada aan de bovenstaande voorwaarde voldoen.

Indien persoonlijke pariksa (fysieke aanwezigheid) van de goeroe volgens de sastra’s noodzakelijk was geweest, waarom zou Srila Prabhupada dan doelbewust een predikmissie (met discipelen en centra over de hele wereld) opzetten die zulk persoonlijk toezicht onmogelijk maakte? De consequentie van deze bewering is dat Srila Prabhupada’s grote prediksucces alleen werd behaald door het schenden van de sastra. Deze beschuldiging komt overeen met die van vele andere Gaudiya Vaisnava- groeperingen in India.

• Alle bovenstaande punten worden verder bevestigd door het ultieme bewijs; het praktische voorbeeld van de acarya zelf. Srila Prabhupada initieerde de meerderheid van zijn discipelen zonder persoonlijke pariksa. Dus Srila Prabhupada introduceerde een stelsel waarbij men, wat diksa betreft, net zo goed zijn vertegenwoordigers kon benaderen als hemzelf. Men zou kunnen tegenwerpen dat het afschaffen van de persoonlijke pariksa wel rechtsgeldig was, omdat de goeroe nog fysiek op de planeet aanwezig was. Daardoor was persoonlijke pariksa in ieder geval theoretisch mogelijk. Dit argument is echter ongegrond omdat:

i) Er wordt in geen enkel geschrift gesproken over deze speciale uitzonderingsclausule voor persoonlijke pariksa. Het is gewoon een verzinsel om recht te praten wat krom is.

ii) Srila Prabhupada heeft nooit verklaard dat de vertegenwoordigers hem alleen mogen vertegenwoordigen zolang hij op de planeet aanwezig is. In welk mysterieus geschrift wordt verklaard dat de inzet van vertegenwoordigers afhankelijk is van de fysieke aanwezigheid van de persoon die vertegenwoordigd wordt?

iii) Het is aangetoond dat persoonlijke pariksa geen vereiste is volgens de sastra’s. Srila Prabhupada stimuleert het gebruik van vertegenwoordigers, zoals zijn discipelen en boeken, ter vervanging van persoonlijke pariksa. Dus de vraag wanneer persoonlijke pariksa al of niet kan worden afgeschaft, is niet relevant.

iv) Het feit dat persoonlijke pariksa niet altijd plaatsvond, zelfs niet toen het nog kon, toont aan dat het niet noodzakelijk is voor het proces van diksa.

Srila Prabhupada gaf duidelijk aan wat hij verwachtte van een discipel; het was de taak van de tempelpresidenten en ritviks om te zorgen dat deze normen gehandhaafd bleven. De huidige normen voor initiatie zijn dezelfde als die Srila Prabhupada heeft vastgelegd toen hij onder ons was. Dus als Srila Prabhupada toen al niet geraadpleegd wenste te worden, waarom zou hij nu dan wel vinden dat bemiddeling nodig is? Onze enige zorg is om de normen zorgvuldig te handhaven en deze te behoeden voor verandering of speculatie.


3. “Wij kunnen Srila Prabhupada wel accepteren, maar hoe weten we, in zijn fysieke afwezigheid, of hij ons als discipel accepteert?”

 

Toen Srila Prabhupada op 7 juli het ritvik-stelsel introduceerde, bepaalde hij dat de ritviks de discipelen namens hem mochten accepteren zonder hem te raadplegen. Srila Prabhupada was dus niet betrokken bij het proces van het screenen of goedkeuren van nieuwe discipelen. De ritviks kregen de volle autoriteit en verantwoordelijkheid. De fysieke aanwezigheid van Srila Prabhupada was niet nodig:

Srila Prabhupada: Dus zonder op mij te wachten, kiezen jullie degenen die het verdienen. Dit gebeurt op basis van gezond oordeel.

Tamal Krshna Goswami: Op basis van gezond oordeel?

Srila Prabupada: Ja
(Kamerconversatie met Srila Prabhupada, 7/7/77, Vrindavan)

Vervolgens schreef Tamal Krsna de naam die de ritvik aan de discipel had gegeven op in het ‘geïnitieerde discipelen’ boek. Dus Srila Prabhupada was ogenschijnlijk niet eens op de hoogte van het bestaan van zijn discipel. Omdat de ritvik volledige vrijheid van handelen heeft, zou het proces nu hetzelfde zijn als hoe het toen was.

 

4. “Alleen als diksa-initiatie plaatsvindt voordat de goeroe de planeet verlaat, kan men de goeroe na zijn heengaan nog steeds benaderen, dienen en hem vragen stellen.”

 

In de bovenstaande aanname wordt tenminste erkend dat het mogelijk is om een fysiek afwezig geestelijk leraar te benaderen, te dienen en hem vragen te stellen. De instructie dat dit alleen mogelijk is “als diksa-initiatie plaatsvindt voordat de goeroe de planeet verlaat”, is klinkklare nonsens zonder verwijzing naar Srila Prabhupada’s boeken en kan daarom genegeerd worden. Diksa vereist in feite niet eens een formele initiatieceremonie; het is de overdracht van transcendentale kennis van goeroe op ontvangende discipel (waarbij zondige reacties worden vernietigd):

“…geestelijke erfopvolging betekent niet altijd dat men officieel geïnitieerd moet zijn. Geestelijke erfopvolging betekent het accepteren van de conclusie uit de geestelijke erfopvolging.”
(Brief van Srila Prabhupada aan Dinesh, 31/10/69)

Initiatie of geen initiatie, het begint met kennis… kennis. Initiatie is een formaliteit. Net zoals je naar school gaat voor kennis en de toelating een formaliteit is. Dat is niet zo belangrijk.”
(Srila Prabhupada Interview, 16/10/76, Chandigarh)

Dat het transcendentale proces van diksa niet goed kan werken als de goeroe niet fysiek aanwezig is tijdens een niet essentiële vuur-yajna, is onlogisch omdat:

• Srila Prabhupada vaak toch al niet bij initiatieceremonieën aanwezig was. Deze werden meestal uitgevoerd door zijn vertegenwoordigers, namelijk tempelpresidenten, ervaren sannyasis en ritviks.

• Er wordt aangenomen dat vele duizenden discipelen van Srila Prabhupada nog steeds profijt hebben van het diksa-proces, hoewel hun goeroe al ruim drie decennia niet meer fysiek aanwezig is.

Men kan tegenwerpen dat Srila Prabhupada, hoewel hij de initiaties niet bijwoonde, destijds nog wel fysiek aanwezig was op de planeet. Is de fysieke aanwezigheid van de goeroe op de planeet daarom nodig voor diksa? Om dit argument te onderbouwen, dienen we een instructie te vinden in Srila Prabhupada’s boeken met ongeveer de volgende strekking:

Diksa is alleen mogelijk indien ten tijde van de formele initiatieceremonie de afstand tussen goeroe en discipel korter dan de diameter van de aarde is.’

Tot op heden heeft niemand zo’n instructie kunnen vinden. Sterker nog, zoals het onderstaande citaat laat zien, is het bekende voorbeeld van diksa in onze filosofie (BG 4.1) in strijd met bovenstaande aanname:

Er was dus geen probleem in de communicatie met Manu of Manu’s zoon Iksvaku. De communicatie was aanwezig, of het radiosysteem was zo mooi dat de communicatiesignalen overgebracht konden worden van de ene naar de andere planeet. (Srila Prabhupada BG-lezing, 24/8/68)

Het lijkt erop dat diksa niet wordt beïnvloed door de fysieke afstand tussen goeroe en discipel.

 

5. “Wat jullie aanbevelen lijkt verdacht veel op het stelsel van het christendom!”

    1. Wij bevelen het ritvik-stelsel niet aan, dat doet Srila Prabhupada in zijn laatste instructie van 9 juli 1977. Dus zelfs als het op het christendom zou lijken, moeten we het nog steeds volgen, omdat het de opdracht van de goeroe is.
    2. Srila Prabhupada keurde het idee duidelijk goed dat christenen Jezus Christus bleven volgen als goeroe, nadat deze was heengegaan. Hij onderwees dat iedereen die de leer van Jezus Christus volgde, een discipel was en het niveau van bevrijding zou bereiken dat Jezus Christus bood.
 

Madhudvisa: Kunnen christenen zonder hulp van een geestelijk leraar de geestelijke hemel bereiken door Jezus Christus’ woorden en leer te geloven en te volgen?

Srila Prabhupada: Ik volg het niet.

Tamal Krsna: Kan een christen in deze tijd, zonder geestelijke leraar, maar door het lezen van de bijbel en het volgen van Jezus’ woorden…

Srila Prabhupada: Wanneer je de bijbel leest, volg je de geestelijk leraar. Hoe kun je zeggen ‘zonder’? Zodra je de bijbel leest, betekent dit dat je de instructies van heer Jezus Christus volgt. Dus de geestelijk leraar is wel degelijk aanwezig.

Madhuvisa: Ik bedoelde een levende geestelijk leraar.

Srila Prabhupada: Geestelijk leraar is geen kwestie van… Geestelijk leraar is eeuwig. Dus je vraag is ‘zonder geestelijk leraar’. Zonder geestelijk leraar bereik je geen enkele ontwikkelingsfase in je leven. Je accepteert een of andere geestelijk leraar. (…) Maar accepteren moet. Als je zegt “door de bijbel te lezen”, dan volg je de geestelijk leraar vertegenwoordigt door een priester of pastoor in de lijn van Heer Jezus Christus.
(Ochtendwandeling 2/10/68, Seattle)

Wat het lot van de toegewijden van heer Jezus Christus betreft, zij kunnen naar de hemel gaan, meer niet. Dat is een planeet in de materiële wereld. Een toegewijde van heer Jezus Christus is iemand die strikt de tien geboden volgt. (…) Daarom is de conclusie dat de toegewijden van heer Jezus Christus worden verheven naar de hemelse planeten, die nog steeds in deze materiële wereld zijn.” (Srila Prabhupada in brief aan Bhagavan, 2/3/70).”

Iemand die wordt geleid door Jezus Christus krijgt zeker bevrijding.” (Perfecte vragen, perfecte antwoorden, hoofdstuk 9).

“…Of de christenen volgen Christus, een grote persoonlijkheid. Mahajano yena gatah sa panthah. Jullie volgen één of andere mahajana, grote persoonlijkheid(…). Jullie volgen een acarya, zoals christenen de acarya Christus volgen. De moslims volgen acarya Mohammed. Dat is goed. Je moet een acarya volgen (…) evam parampara-praptam.” (Kamerconversatie met Srila Prabhupada, 20/5/75, Melbourne)

De weerzin om ‘christelijk’ te zijn, is ironisch, aangezien de ISKCON zelf bepaalde christelijke procedures heeft geadopteerd met betrekking tot het huidige goeroe-stelsel. Het selecteren van goeroes op basis van stemmen komt overeen met het stelsel van het college van kardinalen die de paus kiezen in de katholieke kerk:

Stemprocedures(…) voor kandidaat-goeroes (…) die worden gekozen door de stemgerechtigde leden(…) het proces waarbij op een goeroe wordt gestemd(…) bij tweederde van de stemmen van de GBC(…) alle GBC’s staan kandidaat om als goeroe aangesteld te worden.”(GBC-resoluties)

Bovendien noemt de GBC zichzelf “het hoogste kerkelijk lichaam dat ISKCON leidt.” (Back To Godhead, 1990-1991); wederom christelijke terminologie.

Deze specifiek ‘christelijke’ praktijken werden nooit onderwezen door heer Jezus en werden geheel verworpen door Srila Prabhupada:

Met wereldse stemprocedures kun je geen Vaisnava-acarya kiezen. Een Vaisnava-acarya bewijst zichzelf, er is geen bestuursbeoordeling nodig.” (CC. Madhya, 1.220, betekenisverklaring)

Srila Jiva Gosvami raadt af om een geestelijk leraar te accepteren op grond van familie- of sociale tradities of kerkelijke conventies.” (CC. Adi, 1.35, betekenisverklaring)


6. “De ritviks geven een vorm van diksa. Srila Prabhupada is onze enige siksa-goeroe.”

 


1) De functie van de ritvik is anders dan die van de diksa-goeroe. Zijn enige taak is om de diksa-goeroe te assisteren bij het initiëren van discipelen, niet om ze zich toe te eigenen.

2) De ritvik leidt slechts de initiatieprocedure, geeft een spirituele naam etc., maar het is niet eens nodig dat hij de vuur-yajna verricht. Gewoonlijk doet de tempelpresident dit en niemand zegt dat hij de diksa-goeroe is.

3) Waarom laten we Srila Prabhupada niet zijn wat hij zelf wenst te zijn? Hij is zeker onze siksa-goeroe, maar zoals hij aangeeft op 9 juli, zou hij ook onze diksa-goeroe moeten zijn.

4) Aangezien Srila Prabhupada onze belangrijkste siksa-goeroe is, is hij sowieso onze diksa-goeroe, omdat:

• Hij geeft divya-jnana ofwel transcendentale kennis – definitie van diksa

• Hij plant de bhakti lata bija – definitie van diksa

Toegewijden kunnen ook assisteren bij de bovenstaande twee activiteiten (door te preken, boek distributie etc.), maar zij zijn vartma-pradasaka-goeroes, geen diksa-goeroes, hoewel zij door zulke diensten ook bevrijde zielen kunnen worden.

5) De belangrijkste siksa-goeroe wordt gewoonlijk tevens de diksa-goeroe:

Srila Prabhupada is de oorspronkelijke siksa-goeroe voor alle ISKCON-toegewijden (…) De instructies van Srila Prabhupada vormen het wezenlijke onderricht voor iedere ISKCON-toegewijde.” (GBC-resoluties, Nr. 35, 1994)

Het is gebruikelijk dat een geestelijk leraar die een discipel constant onderricht in spirituele kennis, later zijn initiërend geestelijk leraar wordt.” (CC. Adi, 1.35, betekenisverklaring)

Het is de taak van de siksa- of diksa-goeroe om de discipel op de juiste manier te instrueren en het is de taak van de discipel om deze instructies uit te voeren. Volgens de sastra’s is er geen verschil tussen siksa- en diksa-goeroe, en normaal wordt de siksa-goeroe later de diksa-goeroe.” (SB. 4.12.32, betekenisverklaring)


7. “Als Srila Prabhupada ieders siksa-goeroe is, hoe kan hij dan ook de diksa-goeroe zijn?

 

Er bestaat momenteel verwarring rond diksa- en siksa-goeroes, omdat hun titel wordt verward met hun taak. Er wordt soms verondersteld dat alleen de siksa-goeroe siksa kan geven, en de diksa-goeroe niet. Zoals het laatste citaat echter liet zien, geeft de diksa-goeroe ook instructies. Dit is logisch, hoe zou hij anders divya-jnana kunnen overbrengen?

Pradyumna: Guru-padasrayah - eerst moet je bescherming zoeken bij de lotusvoeten van de geestelijk leraar; Tasmat Krsna-diksadi-siksanam. Tasmat - van hem; Krsna-diksadi-siksanam - men zou diksa- en siksa-initiatie moeten nemen.

Srila Prabhupada: Diksa betekent divya-jnanam ksapayati iti diksa. Hier wordt verklaard dat divya-jnanan, dus diksa, transcendentaal is. Di, divya, diksanam. Diksa. Dus divya-jnana, transcendentale kennis… Als je geen geestelijk leraar accepteert, ontwikkel je geen transcendentale kennis. Je zult hier en daar wat leren en zo verspil je tijd. Je verspilt de tijd van de leraar en je eigen kostbare tijd. Daarom moet je geleid worden door een deskundig geestelijk leraar. Lees verder.

Pradyumna: Krsna-diksadi-siksanam.

Srila Prabhupada: Siksanam. We moeten leren. Als je niet leert, kun je geen vooruitgang maken.
(Kamerconversatie met Srila Prabhupada, 27/1/77, Bhubaneswar)

Dat transcendentale siksa de essentie is van diksa, wordt duidelijk door het bekendste vers over de relatie tussen goeroe en discipel (BG. 4.34). In dit vers, wordt het woord ‘upadeksyanti ’ in de (woord- voor-woordvertaling) vertaald als ‘initieert’. Maar in de uiteindelijke vertaling wordt het woord ‘initieert’ vervangen door het ‘overbrengen van kennis’, een proces dat wordt ondersteund door de vragen die de discipel stelt. Dus het proces van initiatie wordt hier gelijkgesteld aan het overdragen van kennis. Degenen die stellen dat Srila‘Prabhupada wel siksa en geen diksa is, zijn daarom in hun eigen val gelopen. Als Srila Prabhupada ‘kennis over kan dragen’ zonder aanwezig te zijn, dan geeft hij per definitie divya-jnana, transcendentale kennis. Dus als Srila Prabhupada als siksa-goeroe kan fungeren zonder fysiek aanwezig te zijn, waarom dan niet als diksa-goeroe? Het is absurd om te beweren dat Srila Prabhupada wel siksa kan geven als siksa-goeroe, maar als we zijn titel veranderen niet meer. Het feit dat hij een siksa-goeroe kan zijn zonder aanwezig te zijn, bewijst dat hij ook diksa kan geven.

Sommige mensen gaan een stap verder en beweren dat Srila Prabhupada niet eens transcendentale siksa kan geven zonder fysiek lichaam. Als dat zo is, is de vraag waarom Srila Prabhupada al die moeite deed om zoveel boeken te schrijven, en een fonds oprichtte met als enige functie om die boeken voor de komende tienduizend jaar te propageren? Als het niet langer mogelijk is om via Srila Prabhupada’s boeken transcendentale instructies te ontvangen, waarom distribueren ze deze boeken dan, en waarom gaan mensen dan nog steeds over tot het Krishna-bewustzijn, alleen door de kracht van deze boeken?


8. “Beweren jullie dat Srila Prabhupada geen zuivere toegewijden heeft voortgebracht?”

 

Nee, we beweren alleen dat Srila Prabhupada een ritvik-stelsel heeft ingevoerd, zodat de initiaties konden worden voortgezet. Of Srila Prabhupada wel of geen zuivere toegewijden voortbracht is niet relevant voor zijn duidelijke en onmiskenbare laatste instructie. Als discipelen is onze taak simpelweg om de instructies van de goeroe te volgen. Het is ongepast om de instructies van de goeroe te negeren en in plaats daarvan te speculeren over hoeveel zuivere toegewijden er zijn of nog zullen komen.

Zelfs als we van het slechtste scenario uitgaan en aannemen dat er momenteel geen echte zuivere toegewijden zijn, dan nog kan men denken aan de situatie die bestond na het heengaan van Srila Bhaktisiddhanta Sarasvati. Srila Prabhupada stelde dat er bijna 40 jaar later slechts één gemachtigd initiërend acarya was voortgekomen uit de Gaudiya-matha:

Eigenlijk is er onder mijn godbroeders geen één gekwalificeerd om acarya* te worden. (..) in plaats van het inspireren van onze studenten, kunnen zij ze soms vergiftigen (..) ze zijn zeer competent in het belemmeren van onze natuurlijke vooruitgang.”
(Srila Prabhupada, brief aan Rupanuga, 28/4/74)

*(Srila Prabhupada gebruikte de termen ‘acarya’ en ‘goeroe’ door elkaar):

Ik zal een goeroes kiezen. Ik zal zeggen wie goeroe is, ‘Nu word je acarya.’ (…) Je kunt valsspelen, maar het zal niet werken. Kijk maar naar onze Gaudiya-matha. Iedereen wilde goeroe zijn. Een kleine tempel en ‘goeroe’ zijn. Maar wat voor goeroe?”
(Srila Prabhupada, ochtendwandeling, 22/4/77)

Dit kan worden gezien als een beschuldiging van Srila Bhaktisiddhanta’s predikwerk. Het is echter uiterst onverstandig om te beweren dat Srila Bhaktisiddhanta een ‘mislukking’ was. Het is bekend dat Srila Bhaktisiddhanta heeft gezegd dat hij zijn missie als geslaagd zou beschouwen, indien hij slechts één zuivere toegewijde zou voortbrengen.

In elk geval sluit de invoering van een ritvik-stelsel het mogelijke bestaan van zuivere toegewijden niet op voorhand uit. Er zijn verschillende scenario’s die zowel ritviks als zuivere toegewijden ondersteunen, bijvoorbeeld:

Srila Prabhupada heeft vele zuivere toegewijden voortgebracht die geen diksa-goeroe wensen te worden. De bewering dat de meest gevorderde ISKCON-toegewijden degenen zijn die zichzelf elk jaar verkiesbaar stellen, is ongegrond. Deze zuivere toegewijden hebben misschien gewoon de wens om Srila Prabhupada nederig te assisteren in zijn missie. Er staat nergens dat zuivere toegewijden verplicht zijn om diksa-goeroe te worden. Zij zijn tevreden met een taak binnen een ritvik-stelsel, als hun goeroe dat heeft opgedragen.

Srila Prabhupada mag dan vele instruerende goeroes willen zien, dit betekent niet per definitie initiërende goeroes. Dit strookt met een eerder citaat, waarbij de instructie was dat iedereen siksa-goeroe zou moeten worden en waarin Srila Prabhupada waarschuwt tegen het accepteren van discipelen. Ook is dit consistent met het feit dat Srila Prabhupada eigenhandig voor het succes van zijn missie heeft gezorgd:

Gast: Bent u van plan om een successor (opvolger) te kiezen?

Srila Prabhupada: Het is al succesvol.

Gast: Maar er moet toch iemand zijn die weet hoe hij moet handelen?

Srila Prabhupada: Ja. Daar zijn we mee bezig. We leiden toegewijden op, zodat ze weten hoe ze moeten handelen.

Hanuman: Wat deze man vraagt is of uw successor(opvolger) al bekend is, of zal uw successor

Srila Prabhupada: Mijn succes is er altijd.
(Kamerconversatie met Srila Prabhupada, 12/2/75 Mexico)

Dus er valt niks nieuws te zeggen. Wat er gezegd moet worden, heb ik gezegd in mijn boeken. Probeer dit nu te begrijpen en blijf je inzetten. Of ik wel of niet aanwezig ben, doet niet ter zake.” (Srila Prabhupada, aankomstconversatie, 17/5/77, Vrindavan)

Reporter: Wanneer u sterft, wat zal er dan gebeuren met de beweging in de Verenigde Staten?

Srila Prabhupada: Ik zal nooit sterven.

Toegewijden: Jaya! Haribol! (gelach)

Srila Prabhupada: Ik zal voortleven in mijn boeken en jullie zullen ze gebruiken.
(Srila Prabhupada, persconferentie, 16/7/75, San Francisco)

Reporter: Bent u een opvolger aan het trainen?

Srila Prabhupada: Ja, mijn goeroe-maharaja is er.
(Srila Prabhupada, persconferentie, 16/7/75, San Francisco)

Alleen heer Caitanya kan mijn plaats innemen. Hij zal voor de beweging zorgen.”
(Kamerconversatie met Srila Prabhupada – Hindi vertaling, 2/11/77)

Interviewer: Wat gebeurt op het onvermijdelijke moment dat een opvolger nodig wordt?

Ramesvara: Hij vraagt naar de toekomst, wie deze beweging in de toekomst zal leiden.

Srila Prabhupada: Zij zullen leiden, ik train hen.

Interviewer: Zal er één geestelijk leider komen?

Srila Prabhupada: Nee. Ik train de GBC, die bestaat uit 18 discipelen.
(Interview met Srila Prabhupada, 4/6/76, Los Angeles)

Reporter: Gaat u iemand als opvolger benoemen, of heeft u dat al gedaan?

Srila Prabhupda: Daar ben ik nu niet mee bezig. Maar er is geen behoefte aan één persoon.
(Interview met Srila Prabhupada, 4/6/76, Los Angeles)

Interviewer: Ik vroeg me af of hij een opvolger heeft. Heeft u een opvolger die uw plaats inneemt wanneer u sterft?

Srila Prabhupada: Dat is nog niet bepaald.

Interviewer: Volgens welk proces zouden de Hare Krsna's….

Srila Prabhupada: We hebben secretarissen. Zij besturen.
(Interview met Srila Prabhupada, 14/7/76, New York)

Het feit dat Srila Prabhupada geen van zijn discipelen machtigde om als diksa-goeroe te handelen, betekent nog niet dat zij geen zuivere toegewijden waren. Een siksa-goeroe kan ook een bevrijde ziel zijn. Het kan gewoon zijn dat het voor Krsna’s plan niet nodig was dat zij de rol van diksa-goeroe aannamen. Toch hebben volgelingen van Srila Prabhupada een belangrijke rol te vervullen, net als toen hij nog op de planeet aanwezig was. En die rol is om te handelen als zijn assistent en niet als plaatsvervangend acarya.

De GBC’s zouden allemaal instruerend goeroe moeten zijn. Ik ben de initiërend goeroe en jullie zouden instruerend goeroe moeten zijn, door te onderwijzen wat ik onderwijs en door te doen wat ik doe.”
(Srila Prabhupada, brief aan Madhudvisa, 4/8/75)

Soms is een diksa-goeroe niet altijd aanwezig. Daarom kan iemand leren van de instructies van een gevorderde toegewijde. Deze wordt dan siksa-goeroe genoemd.”
(Srila Prabhupada, BG-lezing, 4/7/74, Honolulu)

Het gaat dus niet om de vraag of Srila Prabhupada zuivere toegewijden heeft voortgebracht, maar om het feit dat hij het ritvik-stelsel heeft opgezet. Hoewel de diksa-goeroe momenteel niet fysiek aanwezig is, blijft hij de diksa-goeroe. In zijn afwezigheid dienen wij de instructies te volgen van bonafide siksa-goeroes, waarvan er miljoenen kunnen zijn.


9. “Zolang een goeroe de voorschriften volgt, maakt het niet uit hoe gevorderd hij is, hij zal op den duur gekwalificeerd worden en zijn discipelen terug naar God brengen.”

 


Zoals reeds besproken, kan men pas als diksa-goeroe actief zijn nadat men het hoogste niveau van toegewijde dienst bereikt heeft, namelijk maha-bhagavata. Vervolgens dient men gemachtigd te worden door de voorgaande acarya. De bovenstaande kromme filosofie is een lasterlijke speculatie, wat wordt geïllustreerd met het volgende citaat:

Hoewel Prthu Maharaja feitelijk een incarnatie van de Allerhoogste Godspersoon was, verwierp hij deze lofprijzingen, omdat de eigenschappen van de Allerhoogste Persoon zich nog niet in hem hadden gemanifesteerd. Hij wilde erop wijzen dat iemand die deze eigenschappen niet werkelijk bezit, zich niet door zijn volgelingen en toegewijden mag laten verheerlijken, zelfs al zouden deze eigenschappen zich in de toekomst wel kunnen manifesteren. Als iemand die de karaktereigenschappen van een grote persoonlijkheid niet werkelijk bezit, zijn volgelingen zijn heerlijkheid laat bezingen met de verwachting dat dergelijke eigenschappen zich in de toekomst wel zullen ontwikkelen, is dat soort verheerlijking in feite een belediging.”
(SB. 4.15.23, betekenisverklaring)

Zoals het een belediging is om tegen een blinde te zeggen dat hij ‘lotusogen’ heeft, is het eveneens beledigend om gedeeltelijk geconditioneerde zielen te beschouwen als “even goed als God” (GII, punt 8, p15). Niet alleen voor degene die ten onrechte wordt gevleid, maar ook voor de daadwerkelijk gerealiseerd zielen uit de zuivere geestelijke erfopvolging, tot aan de Allerhoogste Heer zelf.

Door “strikt te volgen” maakt een discipel vooruitgang, het is geen kwalificatie op zich. Toegewijden verwarren het proces vaak met de kwalificatie, soms zeggen ze zelfs dat deze één en hetzelfde zijn. Als iemand strikt alle regels volgt, betekent dit niet dat hij automatisch een maha- bhagavata is, of dat hij door zijn goeroe is gevraagd om te initiëren. Als een discipel wel begint met initiëren voordat hij op de juiste wijze gekwalificeerd en gemachtigd is, dan is er zeker geen sprake van “strikt volgen”.

Soms citeren toegewijden tekst 5 van De Nectar of Instruction (betekenisverklaring), om te bewijzen dat een beginnende of een semi-gevorderde Vaisnava ook discipelen kan accepteren. Vreemd genoeg zien ze niet dat zij in de rest van de zin juist worden gewaarschuwd voor zulke goeroes: “onder zijn gebrekkige leiding kunnen ze niet echt vooruitgang maken bij het realiseren van het hoogste levensdoel.” Daarna wordt er verklaard:

Daarom moet een discipel zorgvuldig zijn in het accepteren van een uttama-adhikari als geestelijk leraar.”

Ongekwalificeerde goeroes worden ook gewaarschuwd:

Men moet geen geestelijk leraar worden voordat men het niveau van uttama-adhikari heeft bereikt.” (De wetenschap der zelfrealisatie, tekst 5, betekenisverklaring)

Een goeroe die gebrekkig leidinggeeft, kan per definitie al geen diksa-goeroe zijn, omdat dit de overdracht van de gehele diyva-jnana vereist. “Gebrekkig” betekent onvoldoende. Het spreekt voor zich dat initiërende goeroes die iemand niet kunnen helpen “echt vooruitgang” te maken, het beste helemaal vermeden kunnen worden.


10. “Het ritvik-stelsel betekent per definitie het einde van de geestelijke erfopvolging.”

 


De geestelijke erfopvolging, of goeroe-parampara, is oneindig; er is geen sprake van beëindiging. Volgens Srila Prabhupada zal de Sankirtan beweging(en dus ISKCON) nog 9500 jaar blijven bestaan. Op de eeuwigheid is 9500 jaar niets, het is een kort moment in de kosmische tijd. In deze periode lijkt Srila Prabhupada de “huidige schakel” in ISKCON te blijven, behalve als hij of Krsna een bevel geeft waarin de instructie van 9 juli wordt herroepen, of als door externe omstandigheden de instructie niet kan worden gevolgd (zoals bij een totale nucleaire vernietiging).

Vorige acarya’s hebben vaak lange tijd als huidige schakel in de lijn van opvolging gefungeerd, duizenden (Srila Vyasadeva) of zelfs miljoenen jaren (zie onderstaand citaat). We zien geen enkel probleem in de duur van Srila Prabhupada’s leiderschap als “huidige schakel”, al was het tot het einde van de Sankirtan-beweging.

Wat het parampara-stelsel betreft: Zulke grote onderbrekingen hoeven niemand te verbazen (…) In de Bhagavad- Gita staat dat de Gita miljoenen jaren geleden werd onderwezen aan de zonnegod, maar Krsna heeft maar drie namen genoemd in dit parampara-stelsel, namelijk Vivasvan, Manu en Iksvaku; en deze onderbrekingen verstoren het parampara-stelsel niet. We moeten leren van de acarya en hem volgen (…)We moeten de autoriteit van de acarya volgen van de sampradaya waartoe we behoren.”
(Srila Prabhupada, brief aan Dayananda, 12/4/68)

De 9 juli instructie is belangrijk aangezien het betekent dat Srila Prabhupada de prominente acarya blijft voor ISKCON-leden, zolang de gemeenschap bestaat. Alleen de directe interventie van Srila Prabhupada of Krsna kan de laatste instructie herroepen (een dergelijk interventie moet op zijn minst even duidelijk en ondubbelzinnig zijn als een gesigneerde instructie aan de gehele gemeenschap). Dus zolang er geen tegen-instructie wordt gegeven, blijft Srila Prabhupada de wetenschap van toegewijde dienst rechtstreeks doorgeven aan volgende generaties discipelen. Dit is een normaal verschijnsel in onze geestelijke erfopvolging, en er is dus geen reden voor alarm. De geestelijke erfopvolging is pas “beëindigd” als deze wetenschap van toegewijde dienst verloren raakt. In zo’n geval daalt Heer Krsna zelf neer om de religieuze principes te herstellen. Zolang de boeken van Srila Prabhupada in circulatie zijn, zal deze ‘wetenschap’ zijn kracht en toegankelijkheid behouden.


11. “Het ritvik-stelsel betekent het einde van de relatie tussen goeroe en discipel, die al duizenden jaren traditie is.”

 


Het ritvik-stelsel verbindt talloze oprechte discipelen met de grootste acarya die de aarde ooit heeft gezegend, namelijk Srila Prabhupada. Door zijn boeken te bestuderen en hem te dienen in zijn gemeenschap, ontwikkelen deze discipelen een relatie met Srila Prabhupada. Dit biedt ruimte aan talloze siksa- goeroe- discipelrelaties. Dus de goeroe- discipelrelatie wordt allesbehalve beëindigd.

De formele details van de diksa- goeroe- discipelrelatie kunnen door een acarya worden aangepast naargelang tijd, plaats en omstandigheden, maar het principe blijft hetzelfde:

Srimad Viraraghava Acarya, een acarya in de geestelijke erfopvolging van de Ramanuja-sampradaya, heeft in zijn commentaar opgemerkt dat candala’s, ofwel geconditioneerde zielen uit families lager dan sudra’s, ook mogen worden geïnitieerd naargelang omstandigheden. De formaliteiten mogen hier en daar iets veranderen om ze tot Vaisnava’s te maken.” (SB. 4.8.54, betekenisverklaring)

Het principe dat men initiatie accepteert van een bonafide geestelijk leraar, zal evenmin verdwijnen of worden afgezwakt door het ritvik-stelsel.

Sommige mensen wijzen op de traditionele goeroes uit Indiase dorpen, als voorbeeld voor ISKCON. Elke goeroe heeft een paar discipelen die hij persoonlijk opleidt. Hoe knus dit ook klinkt, het heeft niks te maken met de wereldwijde missie zoals voorspeld door Heer Caitanya en opgezet door Srila Prabhupada. In die missie is Srila Prabhupada de wereld-acarya met duizenden en potentieel miljoenen discipelen. Srila Prabhupada richtte een mondiale beweging op, waardoor iedereen in de wereld hem kan benaderen, dienen en vragen stellen. Waarom zouden we een dorps goeroestelsel introduceren in ISKCON, als Srila Prabhupada dit niet heeft opgezet of opgedragen?

Als iedereen mediteert op honderden verschillende goeroes met verschillende opvattingen, opinies en niveaus van realisatie, hoe kan er dan eenheid zijn? In plaats van deze willekeurige benadering van het geestelijk leven gaf Srila Prabhupada ons juist een beproefd en gedegen stelsel dat de mogelijkheid biedt zich rechtstreeks over te geven aan hemzelf, een 100% gegarandeerd gekwalificeerd goeroe. We weten dat hij ons nooit zal laten vallen en zo kan ISKCON een eenheid blijven, niet slechts in naam, maar in bewustzijn.

Sommige toegewijden zijn bang dat zonder een opvolging van levende, fysiek aanwezig initiërende diksa-goeroes, de wetenschap van toegewijde dienst verloren zal gaan. Dit beginsel is echter nooit vermeld door Srila Prabhupada en komt dus niet voor in onze filosofie. Zolang het ritvik-stelsel van kracht blijft (nadat het heringevoerd is uiteraard), zal er een opvolging van levende siksa-goeroes zijn die optreden namens een levende, doch niet fysiek aanwezige, maha-bhagavata. Zolang deze siksa-goeroes niks veranderen, geen filosofie verzinnen, niet ongehoorzaam zijn aan belangrijke instructies en zichzelf niet onrechtmatig als diksa-goeroe neerzetten, zal de wetenschap van toegewijde dienst perfect intact blijven. Als zulk wangedrag de onvergankelijke wetenschap van bhakti zou bedreigen, dan zou Krishna zeker ingrijpen, misschien wel door opnieuw een bewoner van Goloka te zenden om een nieuwe bonafide gemeenschap op te richten. Laten we samenwerken om ervoor te zorgen dat dit niet nodig is.

12. “Ritvik is niet de gangbare manier om de geestelijke erfopvolging voort te zetten. De juiste manier is dat de goeroe alles wat hij over Krishna weet, onderwijst aan de discipel, terwijl hij fysiek aanwezig is. Wanneer de goeroe de planeet verlaat, is het de taak van al zijn discipelen om onmiddellijk zelf discipelen te gaan initiëren om de erfopvolging voort te zetten. Dat is de gangbare handelwijze.”

 


Afgezien van de twee belangrijkste voorwaarden voor iedereen die wil initiëren (machtiging en kwalificatie), is het duidelijk dat de diksa-activiteit in onze parampara enorm divers is. We hebben waargenomen dat overtredingen van dit zogenaamde “ganbare” stelsel in vijf basiscategorieën vallen, al kunnen dat er meer zijn:

A) Hiaten

Dit zijn alle gevallen waarbij een acarya in de parampara heengaat en er geen volgende schakel is die direct begint met initiëren. Of de persoon die de volgende schakel wordt, krijgt niet direct de machtiging van zijn geestelijk leraar om te initiëren op het moment van, of vlak na, zijn heengaan. Er was bijvoorbeeld een hiaat van ongeveer twintig jaar tussen het vertrek van Srila Bhaktisiddhanta en de volgende bonafide initiatie in onze sampradaya. Tussen leden van de geestelijke erfopvolging zijn hiaten van meer dan honderd jaar niet ongewoon.

B) Omgekeerde hiaten

Dit zijn alle gevallen waarbij een acarya zijn lichaam nog niet heeft verlaten, terwijl zijn discipelen al beginnen met initiëren. Heer Brahma heeft bijvoorbeeld zijn lichaam nog niet verlaten en toch hebben generaties opvolgende goeroes al vele miljoenen discipels geïnitieerd. Srila Bhaktisiddhanta initieerde terwijl Srila Bhaktivinoda en Srila Gaura Kisore nog fysiek aanwezig waren. Volgens GII (p.23) is dit een gebruikelijk fenomeen in onze sampradaya.

c) Siksa-diksa-schakels

Er zijn voorbeelden waarbij een discipel zijn geestelijk leraar accepteert nadat deze de planeet verlaten heeft. Het is vaak moeilijk om te bepalen of de vertrokken acarya een siksa- of diksa-goeroe is voor de discipel. Srila Prabhupada gaat gewoonlijk niet in op de aard van deze spirituele interacties. Hij geeft bijvoorbeeld geen details over de relatie tussen Srila Visvanatha Cakravarti Thakura en Narottama dasa Thakura, tussen wiens levens op aarde een hiaat van ruim honderd jaar zat. We kunnen veronderstellen dat dit een siksa-relatie is, maar dat is speculatie, omdat Srila Prabhupada simpelweg zegt:

Srila Narottama dasa Thakura accepteerde Srila Visvanatha Cakravarti als zijn dienaar.”
(CC. Adi, 1)

...Visvanatha Cakravarti Thakura. Hij accepteerde zijn goeroe, Narottama dasa Thakura.”
(Srila Prabhupada SB.-lezing 17/4/76, Bombay)

Hoewel de ceremonie voor zulke discipelen doorgaans geleid wordt door iemand die fysiek aanwezig is, mag de acarya die is heengegaan nog steeds niet worden uitgesloten als diksa-goeroe; net zoals een ritvik-ceremonie niet betekent dat de ritvik of de tempelpresident de diksa-goeroe is. Ook kregen zulke discipelen toestemming van een fysiek aanwezige autoriteit, om een sad-goeroe te accepteren die niet aanwezig was. Hetzelfde zou gebeuren indien het ritvik-stelsel zou worden hersteld, waarbij nieuwe discipelen van Srila Prabhupada eerst toestemming van de tempelpresident en de ritvik krijgen voordat zij worden geïnitieerd.

d) Methode van initiatie

Dit zijn bijzondere initiatievormen waarbij de diksa-overdracht op ongewone wijze plaatsvindt. Bijvoorbeeld tussen Heer Krishna en Heer Brahma; of Heer Caitanya die fluistert in het oor van een Boeddhist. Interplanetaire Diksa kon ook tot deze categorie worden gerekend. Dit is wanneer een goeroe diksa initiatie geeft aan een discipel op een andere planeet, bijvoorbeeld Manu aan Iksvaku in de Bhagavad Gita (4.1).

e) Opvolgingsstelsel

Dit verwijst naar verschillende stelsels binnen onze sampradaya. Srila Bhaktivinoda had bijvoorbeeld ‘een krachtige Vaisnava-zoon’ als opvolger. Srila Bhaktisiddantha had een ‘zichzelf bewijzende acarya’ als opvolger voor ogen. Zover wij kunnen beoordelen, liet Srila Prabhupada een ritvik- vertegenwoordiger van de acarya achter om initiaties uit te voeren”, waarbij ‘”de nieuw- geïnitieerden de discipelen zijn van Zijne Goddelijke Genade A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupada.” Het huidige stelsel dat de voorkeur heeft van de GBC is een ‘meervoudig stelsel van acarya opvolging’.

Het is duidelijk dat de aanpak van elke acarya uniek is; dus het is eigenlijk zinloos om te spreken over een ‘gangbare’ manier om de parampara voort te zetten.


13) “Als we het ritvik-stelsel aannemen, wat weerhoudt ons dan om initiatie te nemen van een vorige acarya, zoals Srila Bhaktisiddhanta?”

 


Om de volgende twee redenen is dit geen bonafide optie:

a) Srila Bhaktisiddhanta, en andere vorige acarya’s, hebben geen machtiging gegeven voor een ritvik-stelsel dat “voortaan” actief is.

b) We moeten de huidige schakel benaderen:

“… om de echte boodschap van het Srimad Bhagavatam te ontvangen, moet men de huidige schakel, of de geestelijk leraar benaderen in de lijn van de geestelijke erfopvolging.”
(SB. 2.9.7, betekenisverklaring)

Het spreekt voor zich dat Srila Prabhupada de sampradaya acarya is die Srila Bhaktisiddhanta opvolgde. Srila Prabhupada is onze huidige schakel en is daarom de juiste persoon om te benaderen voor initiatie.

 

14. “Om de huidige schakel te kunnen zijn, moet je fysiek aanwezig zijn.”

 

Srila Prabhupada spreekt nooit over het bovenstaande gebod.

Dus we kunnen ons het volgende afvragen: Kan een geestelijk leraar ‘de huidige schakel’ zijn als hij fysiek afwezig is?

a) De term ‘huidige schakel’ wordt slechts in één passage van al Srila Prabhupada’s boeken gebruikt; er wordt hierbij niet verwezen naar de fysieke aanwezigheid. Als de fysieke aanwezigheid essentieel zou zijn, zou het zeker zijn vermeld.

b) De taalkundige definities van het woord ‘huidig’ refereren niet aan fysieke aanwezigheid.

c) Taalkundige definities van het woord ‘huidig’ kunnen gemakkelijk worden toegepast op een fysiek afwezige geestelijk leraar en zijn boeken: ‘van nu’, ‘van deze tijd’, ‘tot het heden behorend’.

Zover we kunnen zien, kunnen alle bovenstaande definities worden toegepast op Srila Prabhupada en zijn boeken.

d) Het doel van het benaderen van een ‘huidige schakel’ kan volledig worden vervuld door het lezen van Srila Prabhupada’s boeken:

“… om de echte boodschap van het Srimad Bhagavatam te kunnen ontvangen, moet men de huidige schakel benaderen, of de geestelijk leraar in de lijn van de geestelijke erfopvolging.”
(SB. 2.9.7, betekenisverklaring)

e) Als synoniem voor ‘huidige schakel’ gebruikte Srila Prabhupada ook de term ‘rechtstreekse acarya’. Het woord ‘rechtstreeks’ betekent: ‘zonder intermediair’, ‘onmiddellijk’, ‘zonder omwegen’, ‘regelrecht’, ‘direct’.

Deze definities rechtvaardigen een directe relatie met Srila Prabhupada, waarbij geen intermediair nodig is en waarbij de fysieke aan- of afwezigheid wederom niet van belang is.

f) Aangezien er voorbeelden zijn van discipelen die initiëren terwijl hun goeroe nog aanwezig is, lijkt er geen directe relatie te bestaan tussen de status ‘huidige schakel’ en zijn fysieke aan- of afwezigheid. Met andere woorden, als het zelfs mogelijk is om de volgende huidige schakel te zijn in de aanwezigheid van je eigen goeroe, waarom zou het voor een acarya die is heengegaan dan niet mogelijk zijn om de huidige schakel te blijven?

Kortom, er is geen bewijs dat suggereert dat een huidige schakel afhankelijk is van de fysieke aanwezigheid.


15. “Na het heengaan van Srila Bhaktisiddhanta werden Srila Prabhupada’s godbroeders allemaal initiërende acarya’s, dus waarom zouden Srila Prabhupada’s discipelen niet hetzelfde doen?”

 

Door zich op te stellen als initiërende acarya’s, handelden Srila Bhaktisiddhanta’s discipelen in strijd met de laatste instructie van de geestelijk leraar (het vormen van een GBC en op een zichzelf bewijzende acarya wachten). Srila Prabhupada veroordeelde zijn godbroeders ronduit om hun ongehoorzaamheid en hij vond ze ongeschikt om te prediken, laat staan initiëren:

Onder mijn Godbroeders is niemand gekwalificeerd om acarya te worden.” (Srila Prabhupada Brief aan Rupanuga, 28/4/74)

Wellicht weet je dat hij (Bon Maharaja) geen bevrijd persoon is en daarom kan hij niet initiëren in het Krishna-bewustzijn. Het vereist een speciale zegen van hogere autoriteiten.” (Srila Prabhupada, brief aan Janardana, 26/4/68)

Als iedereen zomaar initieert dan zal dat tegenstrijdige resultaten geven. Zolang dit doorgaat, is het tot mislukken gedoemd.” (Srila Prabhupada Phalgun Krishnan Pancami, vers 23, 1961)

We weten uit ervaring wat voor ravage slechts één zo’n persoon kan aanrichten aan de missie van Srila Prabhupada. We raden aan om respect te tonen vanaf zo groot mogelijke afstand. Als we willen leren hoe een discipel de missie van zijn geestelijk leraar moet voortzetten, moeten we hen beslist niet als voorbeeld nemen. Ze hebben de missie van hun geestelijk leraar geschaad en zijn zeer goed in staat om ook ISKCON te schaden als wij dit toelaten.

Het goeroestelsel van de Gaudiya Matha is misschien de enige historische voorloper die overeenkomst vertoont met het M.A.S.S.; ook dit stelsel was in strijd met de duidelijke instructies van de oprichter-acarya.


16. “Toen Srila Prabhupada zei dat ze geen acarya’s moesten worden, bedoelde hij acarya met een grote ‘A’.” Dat is een acarya die een organisatie leidt.

 

Waar maakt Srila Prabhupada onderscheid tussen een initiërend acarya met een grote ‘A’ en een kleine ‘a’? Waar spreekt hij over een specifiek soort initiërend acarya die een organisatie kan leiden en over een lagere soort die dit niet kan?


17. “Het is algemeen bekend dat er drie soorten acarya’s zijn. Iedereen in ISKCON accepteert dat.”

 

Maar dit idee is nooit door Srila Prabhupada onderwezen. Het werd geïntroduceerd door Pradyumna dasa in een brief van 7/8/78 aan Satsvarupa dasa Goswami. Deze brief is later herdrukt in het document Under My Order (Ravindra Svarupa dasa, 1985), en werd gebruikt als bouwsteen voor de hervorming van het goeroestelsel in ISKCON. Het document On My Order Understood (GBC, 1995) vormt op haar beurt de basis voor de doctrine van de GII over initiatie (zoals beschreven in de introductie). Dit document leidde tot de verandering van het zonaal acarya-stelsel in het huidige M.A.S.S.:

Ik ben bij deze definitie van acarya uitgegaan van de brief van Pradyumna aan Satsvarupa dasa Goswami van 7 augustus 1978. De lezer zou deze brief (die ik heb bijgesloten) nu moeten onderwerpen aan zorgvuldig onderzoek.”
(Under My Order, Ravindra Svarupa dasa, augustus 1985)

In deze brief stelt Pradyumna dat het woord acarya op drie manieren kan worden uitgelegd:

  1. Iemand die het levend voorbeeld is van wat hij predikt.
  2. Iemand die initiatie geeft aan een discipel.
  3. De spirituele leider van een organisatie die door de vorige acarya aangesteld is als zijn opvolger.

We accepteren definitie 1, aangezien deze werd gebruikt door Srila Prabhupada. Deze definitie is automatisch van toepassing op elke actieve prediker, of hij nu siksa- of diksa-goeroe is.

Pradyumna legt bij de tweede definitie uit dat een dergelijke acarya discipelen kan initiëren en alleen als een acaryadeva gezien kan worden door zijn discipelen:

Iedereen die als goeroe initiatie geeft, kan alleen ‘acaryadeva’ worden genoemd door zijn discipelen. Iedereen die hem heeft geaccepteerd als goeroe moet hem alle respect betuigen, maar dit geldt niet voor degenen die niet zijn discipelen zijn.”
(Pradyumna dasa 7/8/78)

Dit is een verzinsel. Srila Prabhupda heeft nooit gezegd dat het absolute karakter van een initiërend goeroe alleen door zijn discipelen dient te worden erkend, en niet door de rest van de wereld en zelfs niet door andere Vaisnava’s in dezelfde lijn. Laten we kijken naar de manier waarop Srila Prabhupada het woord ‘acaryadeva’ definieert. De volgende weergaven komen uit Srila Prabhupada’s vyasa-puja offer en zijn geprint in ‘De wetenschap der zelfrealisatie’, hoofdstuk 2, waar hij de term gebruikt in relatie tot zijn eigen geestelijk leraar, Srila Bhaktisiddhanta:

De goeroe, of acaryadeva, brengt de boodschap van de absolute wereld, zoals we deze vinden in de bonafide geschriften…”

“… wanneer we spreken over de fundamentele betekenis van een gurudeva of acaryadeva, dan hebben we het over iets met universele waarde.”

De acaryadeva voor wie we vanavond bijeengekomen zijn om onze nederige eerbetuigingen aan te bieden, is niet de goeroe van een sektarisch instituut of één uit vele verschillende exponenten van de waarheid. Integendeel, hij is de jagad-goeroe of de goeroe van ons allemaal…” (Srila Prabhupada, Wetenschap der zelfrealisatie, hoofdstuk 2).

Srila Prabhupada’s gebruik en definitie van het woord acaryadeva staat lijnrecht tegenover die van Pradyumna. Pradyumna zegt impliciet dat de term acaryadeva ten onrechte kan worden toegekend aan personen die niet daadwerkelijk op het hoogverheven niveau zijn. Daarmee relativeert hij dus de absolute positie van de diksa-goeroe.

De term “acaryadeva” kan alleen worden toegekend aan iemand die daadwerkelijk “de goeroe van ons allemaal” is; iemand die voor de hele wereld aanbiddenswaardig is:

“… hij wordt beschouwd als de directe manifestatie van de Heer en een oprecht vertegenwoordiger van Sri Nityananda Prabhu. Een dergelijke geestelijk leraar staat bekend als acaryadeva.” (CC. Adi, 1.46)

In definitie 3 verklaart Pradyumna dat de term acarya specifiek is bedoeld voor het hoofd van een instituut:

Er wordt niet zomaar iemand mee bedoeld. Het betreft alleen een persoon die specifiek door de vorige acarya is verkozen tot zijn opvolger. Hij is door de vorige acarya boven alle anderen verkozen tot het hoofd van het spirituele instituut dat hij leidt.(…) dit is de strikte traditie van de Gaudiya Sampradaya.” (Pradyumna’s brief aan Satsvarupa dasa Goswami, 7/8/78).

We zijn het er zeker mee eens dat men eerst gemachtigd dient te zijn door de vorige acarya, voordat men mag initiëren (een punt dat niet eens wordt genoemd in de uitleg van definitie 2):

Men moet initiatie nemen van een bonafide geestelijk leraar uit de erfopvolging, die is gemachtigd door zijn vorige acarya.”
(SB. 4.8.54, betekenisverklaring)

In dit licht schept de acarya als “hoofd van een geestelijk instituut”, enkel verwarring, omdat Srila Prabhupada de acarya is van een instituut dat zich geheel heeft losgemaakt van het instituut van zijn goeroe-maharaja. Volgens Pradyumna’s filosofie komt Srila Prabhupada dus alleen in aanmerking voor een definitie 2-acarya. De “strikte traditie” waar Pradyumna naar verwijst, is nooit door Srila Prabhupada ter sprake gebracht en daarom kunnen we dit negeren. Hieronder kunnen we lezen waar Pradyumna’s misleidende idee precies vandaan komt:

In de verschillende Gaudiya Matha’s neemt een godbroeder gewoonlijk uit bescheidenheid slechts een dun laken als asana en niet iets hogers, zelfs niet als hij acarya is.” (Pradyumna’s brief aan Satsvarupa dasa Goswami, 7/8/78)

Geen van Srila Prabhupada’s godbroeders waren gemachtigd om als acarya te handelen. Men zou denken dat ware nederigheid zich zou vertalen in het opgeven van onrechtmatige handelingen, het erkennen van Srila Prabhupada’s onbetwiste positie en zich daarna overgeven aan de ware jagad-goeroe. Helaas hebben weinig leden van de Gaudiya Matha dit ooit gedaan. Het feit dat Pradyumna deze personen citeert als bonafide voorbeelden, betekent dat hij wederom de positie van de acaryadeva omlaaghaalt.

Betreffende Bhakti Puri en Tirtha Maharaja, zij zijn mijn godbroeders en ze verdienen respect. Maar neem ze niet in vertrouwen, want ze zijn tegen de opdracht van mijn goeroe-maharaja ingegaan.” (Srila Prabhupada, brief aan Pradyumna, 17/2/68)

Het is een schande dat Pradyumna prabhu deze directe instructie van zijn goeroe-maharaja negeerde en het is zeer opmerkelijk dat ISKCON’s huidige goeroe-siddhanta is gebaseerd op zijn afwijkende inzichten.

Dus wanneer Srila Prabhupada verklaart dat geen van zijn godbroeders gekwalificeerd was om acarya te worden, is het niet relevant of hij nu een definitie 1- of een definitie 3-acarya bedoelde. Als zij niet gekwalificeerd zijn voor definitie 1-, en dus niet het levend voorbeeld zijn van wat ze prediken, zijn ze automatisch gediskwalificeerd voor definitie 3. Derhalve zijn ze helemaal gediskwalificeerd om te initiëren. En als ze niet gekwalificeerd zijn volgens definitie 3, dan zijn ze niet gemachtigd en mogen daarom wederom niet initiëren.

Conclusie

  1. Alle predikers zouden ernaar moeten streven om een definitie 1-acarya of siksa-goeroe te worden.
  2. Pradyumna dasa’s uitleg van definitie 2 is klinkklare onzin. Het is voor iedereen verboden, discipel of niet, om de bonafide goeroe of acaryadeva te beschouwen als een gewone man. En als hij werkelijk een gewoon persoon is, dan kan hij niet initiëren en een acaryadeva worden genoemd. Verder wordt er niet gesproken over de noodzaak van de machtiging van de voorgaande acarya uit de geestelijke erfopvolging. Zonder die toestemming kan niemand initiëren.
  3. Definitie 3 is het enige type acarya dat mag initiëren; iemand die gemachtigd is door zijn eigen sampradaya acarya, ofwel geestelijk leraar. Hij is gemachtigd en kan wel of geen hoofd van een instituut worden, dat is verder niet relevant.

Binnen ISKCON hebben alle toegewijden de instructie ontvangen om definitie 1-acarya’s te worden; het levend voorbeeld van wat men predikt, oftewel siksa-goeroes. Een goede start in die richting is het strikt opvolgen van de instructies van de geestelijk leraar.


18.” Het lijkt om iets kleins te gaan, dus hoe kunnen deze opvattingen over de acarya een merkbaar ongewenst effect hebben gehad op de ISKCON?”

 


In werkelijkheid heeft het relativeren van de positie van de initiërend diksa-goeroe geleid tot allerlei verwarring binnen ISKCON. Sommige ISKCON goeroes claimen dat zij hun discipelen terug naar God brengen door te handelen als de huidige schakel naar Oprichter-Acarya Srila Prabhupada. Andere goeroes zeggen dat zij de discipelen simpelweg introduceren aan Srila Prabhupada die als werkelijke huidige schakel de discipelen terugbrengt naar God (bijna ritvik filosofie). Sommige goeroes zeggen dat Srila Prabhupada nog steeds de huidige acarya is en anderen zeggen dat hij het niet is; terwijl een aantal zelf hebben geclaimd de enige plaatsvervangend acarya van Srila Prabhupada te zijn. Sommige ISKCON goeroes geloven nog steeds dat Srila Prabhupada 11 plaatsvervangende acarya’s heeft aangesteld (een mythe die als waarheid is uiteengezet in de LA Times); anderen geloven dat hij 11 kleine “a” acarya’s aanstelde bij zijn heengaan, weer anderen geloven niet dat hij alleen 11 ritviks aanstelde die zouden veranderen in kleine ‘a’ acarya’s bij zijn heengaan, maar dat alle discipelen van Srila Prabhupada deze mogelijkheid hadden (behalve vrouwen schijnbaar).

Als we nogmaals terugkeren naar GII, wordt het duidelijk dat de GBC onzeker is over de goeroes die ze machtigen.

Terwijl men erkent dat het onzin is om de goeroes te bestempelen als sampradaya acarya’s (GII, punt 6, p15), doet de GBC dit desalniettemin jaar na jaar op elke Gaura Purnima in Mayapur. We hebben nu bijna honderd initiërende goeroes, allen aangesteld met een “geen objectie” stempel van goedkeuring. Al deze goeroes worden aanbeden als ‘saksad hari’ (zo goed als God) in harmonie met de GBC’s eigen instructies voor discipelen (GII, punt 8, p. 15).

Deze initiërende acarya’s worden aangekondigd als ‘huidige schakels’ van een geestelijke erfopvolging van maha-bhagavatas die teruggaat tot duizenden jaren geleden, tot aan de Allerhoogste Heer zelf:

Toegewijden moeten onderdak zoeken bij de vertegenwoordigers van Srila Prabhupada, zij zijn de huidige schakel in de geestelijke erfopvolging.” (GII, p34)

Tegelijkertijd wordt de aspirant- discipel echter streng gewaarschuwd dat de goedkeuring van ISKCON “…niet automatisch moet worden beschouwd als een vaststelling over het niveau van God- realisatie van de goedgekeurde goeroe.” (GII, sectie2.2, p.9)

Ergens anders worden we verder gewaarschuwd:

Wanneer een toegewijde wordt toegestaan de instructie van Srila Prabhupada uit te dragen, door nieuwe discipels te initiëren en de geestelijke erfopvolging uit te breiden , mag dit niet worden opgevat als een bewijs of autorisatie dat hij een ‘uttama adhikari”, “zuivere toegewijde” is, of dat hij een specifieke status van realisatie heeft bereikt.”(GII, p.15)

Deze goeroes worden niet vereerd door iedereen in de tempel, maar alleen door de eigen discipelen op een afgescheiden plek. (GII, p7)- Pradyumna’s definitie van acaryadeva.

We hebben gezien dat een bonafide diksa-goeroe een gemachtigde maha-bhagavata moet zijn. (We hebben ook laten zien dat de werkelijke “instructie” voor ritviks en siksa goeroes bestemd was). Dus wanneer men iemand beschrijft als ‘huidige schakel’ of ‘initiërende goeroe’, dan claimt men dat hij een grote ‘A’ of een definitie 3 acarya is, een ‘uttama adhikari of een ‘zuivere toegewijde’.

Wij achten het verkeerd om niet tegen de creatie van diksa-goeroes te protesteren en tegelijkertijd af te zien van enige schuld of verantwoordelijkheid als zij verzaken. Volgens de moderne psychologische terminologie heeft dit de naam ‘leven in ontkenning’. We weten zeker dat Srila Prabhupada niet de intentie had om ISKCON een soort van loterij, of Russische roulette te laten zijn, waar iemands geestelijk leven op het spel staat. Misschien moet de GBC zich afzijdig houden van het verder goedkeuren, totdat zij honderd procent staan achter degenen die zij goedkeuren. Ieder van ons staat uiteindelijk honderd procent achter Srila Prabhupada als bonafide geestelijk leraar; dus het is niet onmogelijk om te herkennen wanneer een persoon gekwalificeerd is.

Jayadvaita Swami heeft de dubbelzinnige positie van de GBC-goeroe onlangs beknopt opgesomd:

Het woord ‘aangesteld’ is nooit gebruikt. Maar er zijn “kandidaten om initiërend goeroe te worden”, er wordt gestemd en degene die de procedures doorkomen worden “ISKCON goedgekeurd” of “ISKCON gemachtigd”. Om je vertrouwen te verhogen: aan de ene kant moedigt de GBC aan dat je geïnitieerd wordt door een bonafide gemachtigde ISKCON goeroe en dat je hem vereert als God. Aan de andere kant hanteert men een omslachtig stelsel van wetten die in het leven worden geroepen wanneer de ISKCON gemachtigde goeroe wegvalt. Men kan worden vergeven als men denkt dat alle wetten en resoluties aantonen dat de GBC nog steeds verward is over de rol van de goeroe.” (Where the Ritvik People are Right, Jayadvaita Swami, 1996)

Wanneer we kijken naar de verschrikkelijke statistieken van goeroes in ISKCON, is het weinig verassend dat zulk wantrouwen bestaat. Om nogmaals te quoten uit Jayadvaita Swami’s document :

FEIT: ISKCON goeroes hebben vele Godbroeders en Godzusters gedwarsboomd, verdrukt en verdreven.

FEIT: ISKCON goeroes hebben geld in bezit genomen en misbruikt en andere ISKCON bezittingen ontrokken voor hun eigen aanzien en zintuiglijke genot.

FEIT: ISKCON goeroes hebben onrechtmatige seksuele interactie gehad met zowel mannen als vrouwen en misschien ook met kinderen.

FEIT: …(...etc., etc... )
(Where the Ritvik People are Right, Jayadvaita Swami, 1996)

ISKCON vertelt nieuwkomers dat de zij zelf verantwoordelijk zijn voor het zorgvuldig onderzoeken van Srila Prabhupada’s boeken en instructies om zo tot de keuze voor een goeroe te komen. Zo kan men zelf zeker zijn dat de goeroe gekwalificeerd is om te initiëren. Maar als zo’n toekomstig discipel tot de conclusie komt dat geen enkele ‘fysiek aanwezige’ goeroe aan die maatstaf voldoet en zijn geloof in Srila Prabhupada als diksa-goeroe toevertrouwt, wordt hij hardhandig weggejaagd uit de gemeenschap. Is dit echt eerlijk? Uiteindelijk doet hij alleen wat de GBC hem heeft verteld te doen. Moet hij gestraft worden omdat hij niet tot de ‘juiste’ conclusie komt, zeker aangezien er zulk helder en onmiskenbaar bewijs is dat dit precies is zoals Srila Prabhupada het al vanaf het begin heeft gewild?

Is het redelijk om te verwachten dat iemand een onbreekbaar vertrouwen heeft in een huidige ISKCON goeroe, wanneer hij ziet dat de GBC het zelf nodig vindt om een rigoureus strafsysteem te ontwikkelen om de goeroe in toom te houden? Een strafsysteem dat zelf nooit is genoemd in de boeken en instructies waarvan de aankomende discipel was gevraagd om zijn beslissing op te baseren. Een duidelijker geval van zelfinconsistentie is moeilijk te vinden.

Het zou voor alle betrokkenen veiliger zijn als we gewoon Srila Prabhupada’s duidelijke instructie volgen en alleen hem laten initiëren binnen ISKCON. Wie kan daartegen protesteren?


19. “Volgens het ISKCON Journaal 1990 waren sommige Godbroeders van Srila Prabhupada eigenlijk acarya’s.

 

Wie heeft dit gezegd?

• Dezelfde persoon die zei dat het woord ‘ritvik’ niet bestaat in het Vaisnava woordenboek (ISKCON Journaal 1990, p.23), zelfs terwijl deze term herhaaldelijk is gebruikt in het Srimad-Bhagavatam en in de brief van 9 juli die Srila Prabhupada persoonlijk signeerde.

• Dezelfde persoon die impliceerde dat Srila Prabhupada niet specifiek gemachtigd was om te initiëren:

Bhaktisiddhanta Sarasvati heeft niet gezegd, of een document gegeven waarin staat, dat Swamiji (Srila Prabhupada) goeroe zal worden.” (ISKCON Journaal 1990, p.23).

• Dezelfde persoon die zei dat, Madhava en Sridhar Maharaja bonafide acarya’s waren, hoewel Srila Prabhupada heeft gezegd dat geen van hen gekwalificeerd was:

Maar er is een stelsel in onze sampradaya. Dus Tirtha Maharaja, Madhav Maharaj, Sridhar Maharaj, onze Gurudev, Swamiji – Swamiji Bhaktivedanta Swami, ze werden allemaal acarya’s.” (ISKCON Journaal 1990, p.23).

Vergelijk het bovenstaande met wat Srila Prabhupada dacht over één van deze ‘acarya’s’:

Bhakti Vilas Tirtha is heel erg tegen onze gemeenschap en hij heeft geen helder concept van toegewijde dienst. Hij is gecontamineerd.”
(Srila Prabhupada Brief aan Sukadeva, 14/11/73)

… en daarnaast zei hij over de rest:

Onder mijn Godbroeders is niemand gekwalificeerd om acarya te worden.”
(Srila Prabhupada Brief aan Rupanuga, 28/4/74)

• Dezelfde persoon die recentelijk claimde dat Srila Prabhupada niet alles heeft prijsgegeven en dat het nodig kan zijn om een rasika goeroe te benaderen om hogere kennis te ontvangen.


20. “Srila Prabhupada sprak soms positief over zijn Godbroeders.”

 

Het is waar dat Srila Prabhupada incidenteel op een diplomatieke wijze omging met zijn Godbroeders, door naar Sridhar Maharaja te refereren als zijn siksa goeroe etc. Srila Prabhupada was ook een warm persoon en had oprechte zorg en affectie voor zijn Godbroeders, altijd proberend om manieren te vinden ze te betrekken in de Sankirtan beweging. We moeten ons echter wel realiseren dat wanneer zij oprechte acaryadevas waren geweest, Srila Prabhupada nooit slecht over ze had gesproken, niet eens een enkele keer. Het beschrijven van bonafide diksa-goeroes als “ongehoorzaam”, “afgunstige slangen”, “honden”, “varkens”, “wespen” etc., zou op zichzelf een serieuze overtreding zijn en daarom niet iets dat Srila Prabhupada gedaan zou hebben. Om te illustreren op welke manier Srila Prabhupada zijn Godbroeders zag, zullen we gedeeltes van een kamerconversatie tonen, waarin Bhavananda een pamflet leest die is uitgebracht door Tirtha Maharaja’s matha:

Bhavananda: het start met een grote opdruk, “Acaryadeva Tridandi Swami Srila Bhaktivilasa Tirtha Maharaja. Alle geleerde mannen zijn zich bewust dat in de donkere dagen van India, toen de Hindu religie in groot gevaar was…”

Srila Prabhupada: (lacht)… dit is onzin.

Het is duidelijk wat voor een type van “acaryadeva” Srila Prabhupada beschouwde dat Tirtha Maharaja was (dezelfde Tirtha die als bonafide acarya werd genoemd in het eerder genoemde ISKCON journaal van 1990). Later beschrijft het pamflet hoe Srila Bhaktisiddhanta zo fortuinlijk was om een magnifieke persoonlijkheid bij zich te hebben om de missie te vervolgen.

Bhavananda: “...Op het juiste moment, had hij (Srila Bhaktisiddhanta)een groot persoonlijkheid die goedwillig zijn schouders….

Srila Prabhupada: “Kijk nu toch. Hij had een grote persoonlijkheid”. Hij is die persoonlijkheid. Hij zal dat duidelijk maken. (later)… Niemand accepteert hem… Waar is zijn grootheid? Wie kent hem? Kijk gewoon. Dus hij is een plan aan het maken om zichzelf als grote persoonlijkheid te verklaren… (Tirtha Maharaja) is erg afgunstig op ons. Deze dwazen, ze kunnen problemen veroorzaken.
(Kamer Conversatie, 19/1/76, Mayapur).

Bonafide acarya’s kunnen nooit worden beschreven als afgunstige dwazen die louter problemen willen veroorzaken. Helaas veroorzaken sommige leden van de Gaudiya Matha zelfs nu nog steeds problemen. Het meest veilige plan lijkt om respect te tonen vanaf een afstand.


21 “We weten dat Bonafide acarya’s niet zo gevorderd hoeven te zijn, omdat ze soms terugvallen.”

 

Srila Prabhupada verklaart het tegenovergestelde:

Een bonafide geestelijk leraar behoort voor eeuwig tot de geestelijke erfopvolging en hij wijkt niet af van de instructies van de Allerhoogste God.” (BG. 4.42, betekenisverklaring)


22. “Maar vorige acarya’s beschrijven zelfs wat een discipel moet doen wanneer zijn geestelijk leraar afwijkt.”

 

Deze afwijkende goeroes kunnen per definitie nooit leden van de eeuwige geestelijke erfopvolging zijn geweest. Zij waren juist onbevrijde, zelf gemachtigde familiepriesters die zich voordeden als initiërende acarya’s. Bonafide leden van de geestelijke erfopvolging wijken nooit af:

God is altijd God, Goeroe is altijd Goeroe.”
(de Wetenschap van de Zelfrealisatie, hoofdstuk 2)

Als hij slecht is, hoe kan hij dan Goeroe worden?”
(de Wetenschap van de Zelfrealisatie, hoofdstuk 2)

De zuivere toegewijde blijft altijd uit de greep en invloed van Maya.” (SB. 5.3.14)

Er is geen mogelijkheid dat een eerste klas toegewijde zal vallen.” (CC. Madhya, 22.71)

Een geestelijk leraar is altijd bevrijd.” (Srila Prabhupada Brief aan Tamal Krsna, 21/6/70)

In Srila Prabhupada’s boeken is er, in onze geestelijke erfopvolging, geen enkel voorbeeld van een formeel gemachtigde diksa-goeroe die ooit afwijkt van het pad van toegewijde dienst. De weigering van Sukracarya wordt soms gebruikt om te valideren dat acarya’s vallen, of geweigerd kunnen worden, maar dit voorbeeld is hoogst misleidend aangezien hij nooit een gemachtigd lid van onze geestelijke erfopvolging is geweest. Heer Brahma’s verleden met zijn dochter wordt soms genoemd. Hoewel het Srimad-Bhagavatam duidelijk vermeld dat deze incidenten plaatsvonden voordat Heer Brahma het hoofd van onze sampradaya werd. Toen de discipel Nitai naar Heer Brahma refereerde als voorbeeld dat een acarya kan vallen, was Srila Prabhupada dan ook uiterst discontent:

Aksayananda: Er is me recentelijk door een toegewijde verteld dat de acarya geen zuivere toegewijde hoeft te zijn.[…]

Srila Prabhupada: Wie is die dwaas? […]

Aksayananda: Hij zegt het. Nitai zegt het. Hij zegt het in deze context. Hij zegt dat Heer Brahma de acarya in de Brahmasampradaya is, maar toch is hij soms aangetrokken tot passie. Dus het lijkt niet juist. […]

Srila Prabhupada: Hij maakt zijn eigen idee. Daarom is hij een dwaas. Daarom is hij een dwaas. Is Nitai een autoriteit geworden? […] Hij bedacht iets oliedoms en dat spreekt hij uit. Daarom is hij een grotere dwaas. Deze dingen blijven doorgaan.
(Ochtendwandeling, Vrindavan, 10 December, 1975)

Volgens Srila Prabhupada kunnen alleen ongemachtigde goeroes worden verleid door rijkdom en vrouwen.

Ondanks dat er in Srila Prabhupada’s boeken niet wordt gesproken over bonafide goeroes die afwijken, besteedt het boek van de GBC (GII) een hele sectie over wat een discipel zou moeten doen bij het afwijken van zijn goeroe! Het hoofdstuk beschrijft allereerst het belang van het benaderen van een huidige schakel, waarbij men niet mag “overslaan”(GII p. 27). De auteurs doen vervolgens het tegenovergestelde door verschillende vorige acarya’s te quoten, in een poging om principes te ontwikkelen die nooit zijn onderwezen door Srila Prabhupada. De goeroes die worden beschreven door deze voormalige acarya’s, kunnen nooit bonafide leden zijn geweest van de parampara:

Narada Muni, Haridasa Thakura en soortgelijke acarya’s die speciaal zijn bekrachtigd om de heerlijkheden van de Heer te verspreiden, kunnen niet terugvallen naar het materiële platform.” (SB. 7.7.14, betekenisverklaring)

Het gevaar van ‘overslaan’ op de manier uitgedragen in GII, wordt duidelijk gedemonstreerd in het hoofdstuk over ‘herinitiatie’ (op zichzelf een term die nooit door Srila Prabhupada of een vorige acarya is gebruikt). In de vraag en antwoord sectie (GII, vraag 4, p.35) staan de condities beschreven waarop men een goeroe mag afwijzen. In de uitleg staat:

Gelukkig is de kern van dit onderwerp voor ons opgehelderd door Srila Bhaktivinoda Thakura in zijn Jaiva Dharma en door Srila Jiva Gosvami in zijn Bhakti Sandarbha.” (GII, p.35)

Het woord ‘gelukkig’ impliceert juist ongelukkigerwijs dat “aangezien Srila Prabhupada heeft nagelaten om ons te vertellen wat we moeten doen wanneer een goeroe afwijkt, we net zo goed over hem heen kunnen stappen naar al deze vorige acarya’s.” Maar Srila Prabhupada vertelde ons dat alles wat we over het geestelijk leven moesten weten, staat beschreven in zijn boeken. Waarom introduceren wij stelsels die nooit zijn genoemd door onze acarya?


23. “Maar wat is er verkeerd aan het consulteren van vorige acarya’s?”

 

Niks, zolang we ze niet gebruiken om nieuwe principes toe te voegen die nooit door onze eigen acarya zijn genoemd. Het idee dat een bonafide goeroe kan afwijken, is totaal vreemd aan alles dat Srila Prabhupada onderwees. De problemen over de kwestie van de ‘afkomst van de jiva’ ontstaan allemaal door deze neiging om de acarya over te slaan:

“… we moeten de vorige acarya’s zien via Prabhupada. We kunnen Prabhupada niet overslaan en dan naar hem terugkijken door de ogen van de vorige acarya’s.” (Onze oorspronkelijke positie, GBC-uitgave, pag.163)

Hoe kunnen we “de vorige acarya’s zien via Srila Prabhupada”, als er nieuwe principes worden geadopteerd die nooit zijn genoemd door Srila Prabhupada?

Zelfs als de interpretatie over de vorige acarya’s , die de GBC in GII geplaatst heeft, correct was, kunnen we deze nog steeds niet gebruiken om Srila Prabhupada’s leringen te veranderen of te verruimen. Dit is duidelijk uitgelegd in twee verzen van het boek Sri Krsna Bhajanamtra door Srila Narahari Sarakara. GII zou deze verzen genoemd moeten hebben, aangezien de thesis van GII is ondersteund met andere verzen van hetzelfde boek.

Vers 48:

Het kan zijn dat een discipel instructies hoort van een andere gevorderde Vaisnava, maar na die goede instructie gewonnen te hebben, moet hij dit brengen naar zijn eigen geestelijk leraar en dit aan hem presenteren. Na deze gepresenteerd te hebben moet hij opnieuw luisteren naar dezelfde leringen van zijn geestelijk leraar met de juiste instructies.”

Vers 49:

“… een discipel die luistert naar de woorden van andere Vaisnavas, zelfs als hun instructies juist en waar zijn, maar deze leringen niet verifieert bij zijn eigen geestelijk leraar en in plaats daarvan direct persoonlijk deze instructies accepteert, wordt beschouwd als een slecht discipel en een zondaar.”

We verzoeken nederig om het GII boek te herschrijven op een manier die overeenkomt met het bovenstaande bevel, zodat de GBC consistent blijft. Dit is in het belang van de geestelijk levens van alle leden van ISKCON.


24. “Waarom legde Srila Prabhupada niet uit wat er gedaan moet worden wanneer een goeroe afwijkt?”

 

Volgens Srila Prabhupada’s laatste instructie is hij degene die tot ver in de toekomst de initiaties zal verrichten en als gemachtigde schakel in de geestelijke erfopvolging was er geen mogelijkheid om ook maar één seconde af te wijken van de weg van zuivere toegewijde dienst:

De bonafide geestelijk leraar is altijd bezig met zuivere toegewijde dienst aan de Allerhoogste Persoonlijkheids God.” (CC. Adi, 1.46)

Srila Prabhupada onderwees dat een goeroe alleen valt als hij niet op de juiste manier is gemachtigd om te initiëren:

“… soms, als een geestelijk leraar niet op de juiste manier is gemachtigd en alleen op zijn eigen initiatief een geestelijk leraar wordt, is het mogelijk dat hij wordt verleid door het vergaren van rijkdom en een groot aantal discipelen.”(Nectar van Devotie blz.116).

Wanneer een goeroe valt, is dit het beslissende bewijs dat hij nooit op de juiste manier was gemachtigd door zijn voorganger acarya. Zelfs als geen enkele ISKCON goeroe ooit was gevallen, zou men nog steeds legitiem kunnen vragen waar de machtiging om te initiëren vandaan komt.

Het accepteren van quotes zoals hierboven is problematisch voor de GBC, omdat dit onplezierige en bedreigende consequenties met zich meebrengt. Aangezien alle ISKCON goeroes claimen dat zij tot hetzelfde niveau en onder dezelfde voorwaarden zijn gemachtigd (de zogenaamde ‘instructie’ van Srila Prabhupada die voor allen even relevant is), is het feit dat velen van hen zichtbaar zijn gevallen het bewijs dat de ‘instructie’ verkeerd was begrepen. Indien zij daadwerkelijk op de juiste manier waren gemachtigd dan zou er geen sprake zijn dat er ook maar één van hen zou vallen. Inderdaad, zij zouden allemaal maha-bhagavatas zijn:

Een geestelijk leraar is altijd bevrijd.”
(Srila Prabhupada Brief 21/6/70)



25. “Zodra één van Srila Prabhupada’s discipelen perfectie bereikt, zal het ritvik-stelsel overbodig worden.”

 

Soms wordt het bovenstaande oordeel bestempeld als ‘soft ritvik’. Het rust op de voorwaarde dat het ritvik-stelsel alleen was opgezet omdat er tot het moment van Srila Prabhupada’s heengaan geen gekwalificeerde discipelen waren.

Deze voorwaarde is echter speculatief omdat Srila Prabhupada dit nooit heeft gezegd. Er is geen bewijs dat het ritvik-stelsel alleen was opgezet wegens gebrek aan gekwalificeerde mensen en dat de instructie slechts geldt totdat er een gekwalificeerd persoon is. Deze visie heeft als ongewenst effect dat het ritvik-stelsel slechts op de tweede plaats komt en dat dit stelsel zal veranderen, terwijl het eigenlijk Krsna’s perfecte plan is. Het maakt het in de toekomst tevens mogelijk voor een toekomstig gewetenloos charismatisch persoon om het stelsel te stoppen door het pretenderen van devotie.

In theorie zou men in ISKCON, zelfs als er momenteel gekwalificeerde uttama adhikari discipelen aanwezig zijn